Columns & opinie
Graag n
Vorige week overleed politicoloog, Drees-biograaf en oud-decaan Hans Daalder. Zijn memoires zijn het waard om terug te lezen, vindt Rudy Andeweg.
woensdag 13 april 2016

Op 4 april overleed Hans Daalder, emeritus hoogleraar Politicologie aan onze universiteit, op 87-jarige leeftijd. Voor het grote publiek zal Daalder vooral bekendheid genieten als de auteur (samen met Jelle Gaemers) van de vijfdelige biografie van Willem Drees waarvan in 2014 het laatste deel verscheen. Toch was die biografie een project waaraan Daalder vooral de periode na zijn emeritaat in 1993 wijdde.

Maar de belangstelling voor (politieke) geschiedenis waarvan de Drees-biografie een uiting is, loopt als een rode draad door heel zijn werk en publicaties. Het was die belangstelling die hem na de Tweede Wereldoorlog dreef naar de nieuwe opleiding aan de ‘Zevende Faculteit’ van de Universiteit van Amsterdam (toen nog de Gemeente Universiteit) waar hij de studie geschiedenis kon combineren met het nieuwe ‘wetenschap der politiek’. In veel van zijn publicaties over bijvoorbeeld de Nederlandse politiek, zorgde zijn historische inslag voor de nuance, de aandacht voor de uitzondering, en voor de invloed van personen.

Een tweede rode draad is het internationaal-vergelijkende perspectief. Na zijn afstuderen zette hij zijn studie voort aan de London School of Economics, en verbleef hij voor kortere of langere tijd aan Harvard, Berkeley, Palo Alto, Leuven, het Juan March Institute in Madrid, Wenen, etc. Daardoor, en door zijn deelname aan internationale onderzoeksprojecten, groeide zijn belangstelling voor politiek buiten Nederland (hij promoveerde op het Britse kabinet) en voor de vergelijkende analyse van politieke verschijnselen. Hij is daarbij sterk beïnvloed door bijvoorbeeld Robert Dahl en door Stein Rokkan, beiden ook persoonlijke vrienden. Daalders hoofdstuk ‘Opposition in a Segmented Society’ in Dahls beroemde Political Oppositions in Western Democracies (1966) behoort mede door de combinatie van historisch en vergelijkend perspectief tot de beste analyses van de toenmalige Nederlandse politiek. De twee rode draden komen ook terug in de door Joop van den Berg en Bart Tromp samengestelde bundel papers van Hans Daalder (Politiek en Historie, 1990) met een deel over de Nederlandse politiek en Geschiedenis, en een deel over vergelijkende politieke wetenschap.

Samen met Arend Lijphart is Daalder onder politicologen vooral bekend om zijn werk over democratische stabiliteit in verdeelde samenlevingen: Hoewel ‘Daalder en Lijphart’ nogal eens in één adem worden genoemd, waren er ook duidelijke verschillen in hun benadering van de consociational democracy. Daalder had, ondanks zijn belangrijke theoretische bijdrage (‘The Consociational Democracy Theme’ in World Politics 1974) , vooral oog voor het historisch detail en Lijphart, ondanks diens beroemde case study over Nederland, had meer belangstelling voor het abstracte model. Als gevolg daarvan zag Daalder de Nederlandse pacificatiedemocratie eerder als een voortzetting van een aloude elitecultuur terwijl Lijphart het ontstaan daarvan juist als een abrupte breuk (een self-denying prophecy) interpreteerde.

Daalder werd in 1963 benoemd tot hoogleraar Wetenschap der Politiek aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, waar hij ook decaan is geweest, en later aan de faculteit der Sociale Wetenschappen. Met Daalders benoeming voegde Leiden zich betrekkelijk laat in het gezelschap universiteiten waar politicologie werd bedreven (na UvA, Vrije Universiteit en Nijmegen), maar die achterstand werd snel goed gemaakt door Hans Daalders dadendrang. Vlot gingen opleidingen van start, aanvankelijk vooral aan de juridische faculteit, en de staf werd in rap tempo uitgebreid, met de benoeming van bovengenoemde Arend Lijphart tot hoogleraar Internationale Betrekkingen als belangrijk wapenfeit.

Met andere Nederlandse hoogleraren politicologie stond hij aan de wieg van omvangrijke dataverzamelingen zoals het Nationaal Kiezersonderzoek, en vooral het Parlementsonderzoek waarmee Nederland een op dat terrein betrekkelijk unieke longitudinale reeks heeft opgebouwd. Hij was een van de oprichters van het tijdschrift van de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek (NKWP), Acta Politica, in 1965. Jarenlang kwam de Kring voor het Etmaal bijeen in Helvoirt, niet geheel toevallig de plaats waar de familie Daalder een vakantiehuis had.

In 1970 nam hij, met zeven andere hoogleraren, het initiatief voor het European Consortium for Political Research (ECPR). Van 1976 tot 1979 was hij de tweede voorzitter van deze organisatie die nu niet meer weg te denken is uit de Europese politicologie. In die periode was hij ook de eerste voorzitter van het Department of Political Science aan het pas opgerichte Europees Universitair Instituut in Florence. Zijn bestuurlijke bemoeienis strekte zich soms ook uit tot universitair-politieke conflicten, waarvan de zaak-Daudt aan de UvA zonder twijfel de belangrijkste is geweest: na de Maagdenhuisbezetting in 1969 kreeg de Amsterdamse politicoloog Hans Daudt kritiek van zijn studenten, die zijn colleges ‘niet maatschappijkrities genoeg’ vonden, ‘confrontatiestudie’ eisten, en meer ‘antikapitalistiese literatuur’.

Zijn memoires (Universitair Panopticum; Herinneringen van een gewoon hoogleraar, 1997) zijn dan ook niet alleen de moeite van het lezen waard voor Leidse politicologen.Voor Daalder zelf lag bij dat bestuurlijke werk waarschijnlijk toch niet zijn grootste belangstelling. In het interview dat Barbara Vis met hem hield voor het jubileumboek van de NKWP (2015) vroeg zij hem naar een dieptepunt in zijn loopbaan. Hij antwoordde met een karakteristieke omweg: ‘Ik heb een uitermate rijk leven gehad. Ik heb veel gepubliceerd, vaak in te korte tijd, en ook wel over belangrijke onderwerpen, en contacten opgedaan met mensen in het veld die ertoe deden. Desondanks heb ik niet het gevoel dat ik alles heb geschreven wat ik had willen schrijven. Dat kwam vooral door tijdrovende bestuurstaken en door op zich belangrijke werkzaamheden, zoals het stimuleren van onderzoek en het uitbouwen van de studierichting en het vak in den lande.’

Wij zijn Hans Daalder veel dank verschuldigd voor dat vele bestuurlijke werk ten dienste van zowel de politicologie als de Universiteit Leiden, en voor het gelukkig toch zo omvangrijke wetenschappelijke oeuvre dat hij ons nalaat.

Rudy Andeweg is hoogleraar empirische politicologie

De Leidse bezetting (1969)

Uit Daalders academische memoires Universitair Panopticum: Herinneringen van een gewoon hoogleraar.

‘Mijn vrouw en ik besloten onze zoon mee te nemen naar het ‘bezette’ Leidse Academiegebouw. In de gang naar het groot auditorium stond een kraam met stapels ‘revolutionair proza’, bemand door een lange, bebaarde psycholoog.
Ik zei hem dat mijn zoon het verschijnsel ‘bezetting’ in ogenschouw kwam nemen. Hij boog zich naar het kind over, en vroeg hem op patroniserende toon wat hij daar allemaal zo van dacht.
Geprezen zij zijn antwoord: ‘Ik vind het maar een kinderachtige boel! Omdat ze dat in Tilburg zo nodig moeten, hoeven jullie het toch niet na te apen!’
Toen wees hij naar een banier boven een kraam waarop stond ‘Naar een demokratiese universiteit’.
‘En jullie kunnen eigenlijk niet goed spellen ook!’