Studentenleven
Goed bestede tijd
woensdag 6 april 2016

Vorige week diende ik een subsidieaanvraag in om mijn wetenschappelijke carrière voort te kunnen zetten met een tweejarige postdoc aan een buitenlandse universiteit. Dit waren mijn eerste stapjes in de Grote Boze Beurzenwereld.

Wetenschappers zijn zo’n 10 tot 30 procent van hun tijd bezig met het binnenhalen van geld voor nieuw onderzoek, zo bleek vorig jaar uit een enquête van de Volkskrant. Vanzelfsprekend kost deze moderne goudkoorts veel geld: Ionica Smeets berekende dat de kosten die gepaard gaan met het schrijven en beoordelen van subsidieaanvragen kunnen oplopen tot een vrij belachelijke 25 procent van het totaal te verdelen onderzoeksgeld. Daar komt bij dat voor veel vormen van subsidie het honoreringspercentage ongeveer gelijk is aan de jaarlijkse kans op een Elfstedentocht, terwijl er geen bewijs is dat zo’n competitief systeem leidt tot een beter wetenschappelijk klimaat. Dat lage percentage zorgt ervoor dat veel aanvragen niet kunnen worden gehonoreerd, zelfs al zijn ze als ‘zeer goed’ bestempeld.

Maar toch is dat allemaal niet zo erg, als we NWO-voorzitter Jos Engelen mogen geloven. Het schrijven van een aanvraag is namelijk ‘uitdagend, leerzaam en bevredigend’, aldus Engelen op de Omslag, een landelijk discussieplatform over de toekomst van de universiteit.

Wat wil je als wetenschapper nog meer?

Maar was het wel zo’n leerzame en bevredigende uitdaging? Uitdagend was het zeker, vooral mentaal. Met 7000 woorden, zes verschillende handtekeningen en vier bijlagen was mijn aanvraag relatief klein – het gaat dan ook maar om twee jaar van mijn leven – maar toch heb ik uren zitten zwoegen. In die tijd had ik heel wat brieven de deur uit kunnen doen om te solliciteren naar een ‘normale’ baan met betere toekomstperspectieven en een grotere kans van slagen. Aangemoedigd door collega’s die me ervan verzekerden dat een honoreringspercentage van 15 procent best hoog is, ploeterde ik vrolijk voort.

Leerzaam was het ook, en niet alleen inhoudelijk. Om stand te houden tussen de rest van de kandidaten moet je niet alleen overtuigd zijn van je eigen uitmuntendheid zoals in een sollicitatiebrief, maar je moet ook betogen dat jouw onderzoeksvoorstel fantastisch is, dat de plek waar je heen wilt absoluut de beste is ter wereld en dat jouw onderzoek totaal onmisbaar is voor de maatschappij. Geheel tegen de wetenschappelijke principes in is er geen ruimte voor twijfel of nuance. Het meest leerzame was het schrijven van de publiekssamenvatting in veertig woorden. Hierin wordt de aanvrager verzocht om zijn/haar onderzoeksplannen, ik citeer, ‘kort door de bocht’ en ‘onwetenschappelijk’ uit de doeken te doen. Waarom in veertig woorden en niet in 160 tekens zodat het in een Twitter-bericht past, is mij een raadsel, maar dat terzijde. Die beknoptheid is weer eens wat anders dan de dagelijkse mitsen en maren.

En tja, bevredigend? Toen ik op het knopje ‘Indienen’ drukte en er vanaf dat moment geen weg meer terug was, voelde ik enige mate van opluchting.

Maar aan de andere kant: de voldoening die ik voel wanneer ik een paaseitje weet uit te pakken zonder de folie te scheuren – een activiteit waar ik tussen het schrijven van de aanvraag door veel aandacht aan heb besteed – is groter. Net als het slagingspercentage, trouwens. Wie weet verandert dat gevoel bij het horen van de uitkomst.

Nu ligt mijn lot in handen van de commissie die mijn aanvraag gaat beoordelen. Volgens de voorzitter van de NWO is het beoordelen van aanvragen ‘goed bestede tijd’. Nu maar hopen dat de commissie het daarmee eens is bij het lezen van mijn aanvraag. Tegelijkertijd vraag ik me af: kan die tijd niet nog beter worden besteed aan het uitdokteren van een rendabeler systeem?

Laura Kervezee promoveert bij het Leids Universitair Medisch Centrum