Columns & opinie
Geen commentaar: Sorry!
woensdag 6 april 2016

Holy shit. Een echte Marokkaan!

Ik had ze al wel eens zien lopen door de stad natuurlijk, maar ik was 22 toen mijn uitzendbaantje me in één werkruimte bracht met Mohammed. Alsof je ineens een neushoorn moet aaien, zo voelde het.

Het gesprek verliep dan ook volkomen stroef. Mijn hele leven had ik gehoord dat jongens als Mohammed zowel levensgevaarlijke straatterroristen zijn alsook kapot gediscrimineerde zieligerds.

Van wat voor muziek ik hield, vroeg hij. Ik, hipster-avant-la-lettre, noemde drie bands die hij niet kende. ‘Hou je van Marokkaanse muziek?’, wilde hij weten.

Kut.

De Marokkaanse muziek die ik kende, klonk in mijn oren als schel gerammel. Maar als ik dat zei, was ik natuurlijk een racist. Als ik zou jokken dat ik het goed vond, zou hij vragen wat mijn favoriete artiesten waren of, erger nog, iets opzetten. Het werd een lange werkdag, waarin gespreksonderwerpen als de relatie tussen islam en terrorisme, de oververtegenwoordiging van Marokkanen in gevangenissen en de wenselijkheid van neef-nicht-huwelijken zich aan mij opdrongen, en verkrampt niet uitgesproken werden.

Mijn school stond diep in de roomblanke negorij. Een groter gedeelte van Nederland dan u misschien denkt is dat nog steeds. Twee keer per jaar moesten we voetballen tegen een Turks team uit de grote stad. Ik was een schoppertje, maar tegen hen durfde ik geen overtredingen te begaan. Verder bestond mijn enige contact met migranten uit een Griekse wiskundeleraar, die prima Nederlands sprak.

In mijn groene onwetendheid en verkramptheid heb ik de meest verschrikkelijke dingen uitgekraamd tegen mijn mede-studenten, en het schaamrood schiet me op de kaken als ik eraan terugdenk. Mochten ze het nog lezen: sorry! Ook bij deze nog excuses aan de docente die me bijna uit een cursus wetenschapsfilosofie knikkerde omdat ik het woord ‘neger’ gebruikte. In mijn belevingswereld was dat de juiste benaming voor de ehm – daar komt de kramp weer – gepigmenteerde medemens?

Als ik de ervaringen lees van buitenlandse studenten in Leiden, schaam ik me opnieuw, zij het nu plaatsvervangend. Maar ook ik had zulke dingen best uit kunnen kramen toen ik nog jong was, vers uit de provincie kwam, en werkelijk geen enkele kwade bedoeling jegens Thai, Polen of wat dan ook koesterde. En als ik vertrekkend vice-rector Simone Buitendijk lees over ‘spanning in het diversiteitsbeleid’, snap ik precies wat ze bedoelt. Je wilt tegelijkertijd laten weten dat je iemand bijzonder én doodgewoon vindt, en ondertussen zet je jezelf voor schut. Geen wonder dat studenten met een migrantenachtergrond het diversiteitsbeleid vaak maar wat gênant vinden. Mohammed had indertijd ook dondersgoed door wat mijn probleem was, en heeft zich vermoedelijk kapot geamuseerd.

Een diversere universiteit werkt beter, stelt Buitendijk. Zelfs als het tegendeel waar was, ontkwamen we er niet aan. Maar diversiteit omvat ook mensen die van huis uit niet zo goed geleerd hebben om met diversiteit om te gaan. En daar moeten we dus ook mee om leren gaan.

Door Bart Braun