Columns & opinie
Gerardo Soto y Koelemeijer - Duivenpikjes
Gerardo Soto y Koelemeijer
donderdag 17 maart 2016
© Illustratie Bandirah

Wellicht heeft u hem wel eens rond zien struinen in het Van der Werfpark, een wat verslonsd type, als u het mij vraagt. Ik schat hem tegen de vijftig. Zijn haren plakken ongekamd als vette slierten aan zijn wangen en hij gaat rommelig gekleed. Nooit draagt hij een jas, ook al keldert de temperatuur. Er puilt een klein reepje huid onder zijn trui uit, zijn broek hangt laag op zijn kont, vanwege zijn omvangrijke buik. Hij fascineert me vanaf de eerste keer dat ik hem in het vizier kreeg. Het is zijn gemoedelijke uitstraling die me intrigeert. Hij zit vaak op zijn vaste plek, onderaan het standbeeld van de burgemeester. De duiven weten precies wanneer hij komt. Wanneer ze hem over het Rapenburg zien lopen, kirren ze als dwazen om elkaar te waarschuwen. Wanneer hij langs het koffiehuisje slentert, slaan ze hun vleugels uit en verzamelen ze zich rond het beeld.

Het is een drukte van jewelste rond zijn voeten. Hij strooit de zaden niet ver van zich af, en de duiven treden hem zonder angst tegemoet. De brutaalsten, de slimsten, of de domsten, pikken het vreten met hun kleine snaveltjes uit de palm van zijn hand. Hij glimlacht ingetogen, en fluistert liefkozend tegen zijn beestjes.

Soms denk ik na over de vraag waarom hij de duiven een paar keer per week rond hetzelfde tijdstip in het park voedert. Een goede reden om zijn gedrag te beschrijven heb ik niet gevonden. Toen ik het vraagstuk eens aan een vriendin voorschotelde, iemand met een groter psychologisch inzicht dan ikzelf, beweerde ze dat het een kwestie van aandacht is. Dat dit een eenvoudige manier is om contact te maken met andere levende wezens, zonder daar al te veel moeite voor hoeven te doen. Misschien is hij erg eenzaam. Misschien is hij teleurgesteld in menselijke relaties. Door het voeren heeft hij zelf in de hand wanneer hij wordt bezocht. Wanneer hij er genoeg van heeft, jaagt hij ze weer weg, vlak voordat ze daartoe zelf besluiten. Een soort omgekeerd fort/da-spel, maar dan voor volwassenen. Misschien is dit zijn manier om te geloven dat hij nog ergens controle over heeft.

Niet ver van het park, aan de andere kant van de Singel, in een van de gebouwen links van de universiteitsbibliotheek, werkt een universitair docent filosofie, die zich al zijn hele academische carrière bezighoudt met de relatie tussen lichaam en geest. Zo gaat dat vaak aan een universiteit, je specialiseert je in een van de niches van je vakgebied, met als logisch gevolg dat je in dat gebied als expert te boek komt te staan.

Van Willing heet de man, ik kon er even niet opkomen, maar nu schiet zijn naam me weer te binnen. Als ik me niet vergis is hij zelfs universitair hoofddocent. Van Willing staat niet bekend om het geven van inspirerende colleges. Integendeel. Zijn colleges zijn dodelijk voor de geest. Traag sleept hij zich door de gangen, en over de houten verbindingsbruggen tussen de gebouwen, altijd met een setje boeken onder de arm, om de indruk te wekken dat hij nog nieuwsgierig is. Van Willing is geen academicus die in het collectieve geheugen van opeenvolgende generaties studenten blijft hangen. Hij ondergaat hetzelfde lot als een saaie, onkundige politicus. Vergeten door oudere generaties, bespot en verafschuwd door de huidige.

Van Willing is iemand die de grenzen blijft opzoeken. Hij bereidt zijn lessen niet voor, weigert in het Engels te spreken, houdt zich niet aan deadlines wat betreft het corrigeren van tentamens. Van Willing, die een ongekende levensmoeheid uitstraalt, die neerslaat op de studenten zodra hij in het zicht verschijnt en die grootse vormen aanneemt zodra de eerste zinnen zijn mond verlaten, is alleen nog maar met zichzelf bezig. Niemand weet wat hem bezielt om te blijven doceren aan deze prestigieuze universiteit. Niemand begrijpt waarom het bestuur na jarenlang de ene klacht na de andere over het functioneren van Van Willing in ontvangst genomen te hebben, geen actie onderneemt om hem te verwijderen. Van Willing begrijpt dat je overal mee weg komt, hij loopt al te lang rond. Hij is al jaren bezig steeds meer te verdwijnen, maar wel op zijn eigen voorwaarden. Het begon ermee dat hij niet meer met zijn collega’s wilde lunchen. Toen er binnen de sectie werd besloten dat de kamers opnieuw verdeeld moesten worden, koos hij vrijwillig voor het kleinste kantoor, zodat hij de ruimte niet meer hoefde te delen. Dat maakte de weg vrij om na de lunch zijn kussen uit de kast te halen en die op zijn bureau te leggen. Sindsdien sluit hij even na twaalf de deur, zet het bordje om de hoek op afwezig, plakt een poster op het raam, en slaapt drie kwartier. Hij komt steeds later in de ochtend opdraven en als het stil is in de gang, zo halverwege de middag, knijpt hij er na een korte inspectie tussenuit. Hij vertrekt zonder jas, die hij ’s ochtends in de auto laat liggen, zodat het lijkt alsof hij een afspraak heeft. Hij blijft dagen thuis, het begon met een dag per week, maar toen er geen reprimande volgde, verdubbelde hij het aantal. Ook dit bleef ongestraft. Dagelijks opent hij in de ochtend hetzelfde Wordbestand dat maar niet groter wordt, en stalt hij dezelfde stapel boeken en artikelen uit voor zijn beeldscherm voor als er iemand binnenloopt.

Zonder jas sloft Van Willing elke dag dat hij op werk verschijnt, rond half vier, over de Paterbrug, via de Cleveringaplaats en de Doelensteeg het Rapenburg op. Hij mompelt in zichzelf en probeert zo weinig mogelijk van de buitenwereld tot hem door te laten dringen. Of hij deze inzichzelfgekeerdheid veinst of niet, valt niet met zekerheid vast te stellen. Wel is duidelijk dat er iets gebeurt met hem tijdens deze promenade. Zijn gezicht ontspant zich, hij lijkt weer te kunnen ademen. Het vooruitzicht van de wachtende duiven kalmeert hem. Van Willing neemt plaats op de betonnen rand, haalt de papieren zak met zaden tevoorschijn en lijkt volstrekt gelukkig als de beestjes uit verschillende windrichtingen komen aanvliegen. Gul neemt hij de duivenpikjes in ontvangst. Het contact met zijn hand beroert zijn geest. Als de inhoud van het zakje leeg dreigt te raken, keert hij het om, en wacht dan een aantal seconden. Dan staat hij plotseling op, waardoor de duiven opschrikken en fladderend hun heil elders zoeken. Van Willing keert niet terug naar zijn werkkamer, maar vlucht naar zijn auto.

Van Willing weet dat zijn studenten op de hoogte zijn van zijn dagelijkse bezoekjes aan het park. Ze smoezelen als hij langsloopt. Tijdens zijn colleges laat hij niets los over zijn duiverij, ze zullen het niet begrijpen. Van Willing is geen grote denker. Hij zal niet herinnerd worden om zijn befaamde colleges. Zijn academische loopbaan zal uiteindelijk vergeten worden. Hij zal in het collectieve Leidse geheugen herinnerd worden als die vreemde zot die de duiven in het Van der Werfpark voerde.

y Koelemeijer (1975) studeerde literatuurwetenschap in Leiden en wiskunde in Delft, waar hij ook promoveerde. Hij schreef de romans Armelia (2006) en De Gestolen Kinderen (2013). Vorig jaar verscheen de verhalen- en essaybundel Wiskundigen mogen niet huilen (2015).