Wetenschap
Zwakbegaafden klagen niet
Als we de geestelijke gezondheidszorg beter aanpassen aan de behoeften van zwakbegaafden, wordt ‘ie beter en goedkoper, stelt promovenda Jannelien Wieland.
Bart Braun
woensdag 2 maart 2016
Het is niet zo dat mensen met een laag IQ weinig kunnen, maar op bepaalde momenten gaat het beter met wat extra aandacht.

‘Ik heb een proefschrift, en ik heb een boodschap’, vertelt psychiater Jannelien Wieland. Ze is blij dat ze het een kan gebruiken om meer aandacht te vragen voor het ander. Wieland is gespecialiseerd in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) van zwakbegaafden, en haar boodschap is dat er op dat vlak nog heel veel te winnen valt in Nederland. Dat is interessant, want die zorg kost gemeenschapsgeld. Eerst even de definitie: wat bedoelt ze met zwakbegaafdheid? Bij gebrek aan een echt goede manier om intelligentie te meten, gebruiken psychologen en psychiaters het intelligentiequotiënt (IQ). Het gemiddelde IQ is per definitie 100, en zoals wel meer natuurlijke verschijnselen vertoont de verdeling van IQ’s een zogeheten normaalverdeling. Dat wil zeggen dat de grafiek met die verdeling een klokvorm heeft: de meeste mensen zitten in de buurt van het gemiddelde, en heel hoge of heel lage IQ’s zijn zeldzamer. Aan de linkerkant van de grafiek vinden we de mensen met een lichte verstandelijke beperking: met een IQ van tussen de 50 en 70. Daarmee is alledaags functioneren, voor jezelf zorgen en je financiën op orde houden, echt een probleem. Mensen met een lichte verstandelijke beperking worden meestal al jong als zodanig herkend, wonen vaak begeleid en krijgen verschillende vormen van maatschappelijke ondersteuning.

Formeel is Kristal, de GGZ-instelling waar Wieland voor werkt, bedoeld voor mensen met zo’n beperking, maar in de praktijk blijkt een groot gedeelte van de doorverwezen patiënten zwakbegaafd te zijn. Zwakbegaafden zitten één tandje hoger, met een IQ van tussen de 70 en 85. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek vallen zo’n 2,2 miljoen Nederlanders in deze categorie. Wieland: ‘Ze hebben vaak met de hakken over de sloot een opleiding afgemaakt, hebben geleerd zich te handhaven en hun leerproblemen te verbergen. Ze kunnen mee – zolang alles maar goed gaat.’

Niet alles gaat echter altijd goed. Sterker nog, de kans dat dingen niet goed gaan wordt er groter op als je zwakbegaafd bent. Omdat je altijd op je tenen moet lopen, bijvoorbeeld. Of omdat het gezin waarin je opgroeit ook al wat kansarmer is. Wieland drukt dat netjes uit: ‘Genetische, biologische en sociale factoren spelen een mediërende rol bij het ontstaan van psychische klachten.’ Van de chronische psychiatrische patiënten is meer dan de helft van alle patiënten zwakbegaafd.

Ze vervolgt: ‘Het is lastiger om complexe taken te doen, en om de gevolgen van keuzes te overzien. Ze reageren vaak impulsiever. Dus belanden ze ook vaker in situaties met misbruik, mishandeling, drugs of loverboys.’ Voor haar promotieonderzoek vergeleek Wieland zwakbegaafde GGZ-patiënten met pa-tiënten die normaal begaafd waren: een van de belangrijkste verschillen is dat de eerste groep vaker een posttraumatische stress-stoornis heeft. Ze hebben ook vaker persoonlijkheidsstoornissen, en problemen met werk of relaties.

Daar staat tegenover dat ze minder vaak psychoses lijken te hebben. Wieland vermoedt dat bij patiënten met psychoses minder vaak wordt vastgesteld dat ze zwakbegaafd zijn: ‘de aanpak van de psychose staat meer op de voorgrond.’ Haar hypothese is dat ook voor psychotische patiënten geldt dat ze betere zorg zouden kunnen krijgen als wel herkend wordt als ze zwakbegaafd zijn.

Het is niet heel moeilijk om vast te stellen of iemand zwakbegaafd is: een korte vragenlijst geeft al een behoorlijk goede indicatie. Als je het eenmaal weet, kun je daar de behandeling op aanpassen. Wieland: ‘Door ze wat meer bij de hand te nemen, en meer aandacht te geven aan therapietrouw. Het is niet zo dat mensen met een laag IQ weinig kunnen, maar op bepaalde momenten gaat het beter met wat extra aandacht en tijd. Dat scheelt je op termijn alleen maar zorgkosten, als je verergering voorkomt.’

‘Het is een kwetsbare groep met een verhoogd risico op psychische problemen, maar die bij de GGZ vaak niet als zwakbegaafd wordt herkend. Ze krijgen daar vaak een behandeling die snel gaat, en die te ingewikkeld voor ze is. Behandelaars gaan uit van een mondige patiënt die weet wat hij of zij heeft, maar voor deze groep zijn dat moeilijke zaken. Het is voor hen lastig om een helder verhaal te houden over wat hun klachten zijn, en om goed te begrijpen wat de mogelijkheden zijn.’

Een voorbeeld: ‘Depressieve zwakbegaafden geven minder goed hun klachten aan. Misschien omdat ze het moeilijker vinden om die klachten bij zichzelf te herkennen, misschien omdat ze geleerd hebben om niet te klagen. Dat staat een behandeling in de weg.’ Terwijl er zoveel te winnen valt: ‘Ik zie regelmatig mensen die al heel lang in de problemen zitten. Als het dan lukt om zo’n patiënt met een passende behandeling op de rails te krijgen, is de beloning enorm.’

Zorgverleners moeten beter getraind worden in het herkennen en behandelen van zwakbegaafde patiënten, stelt Wieland in haar proefschrift. ‘Zet kleinere stapjes, gebruik meer herhaling, wees concreter. Zorg ook dat er iemand bij de mensen thuis langsgaat, om te zien hoe ze met hun medicatie omgaan. Misschien moet je soms ook voorkeuzes maken, zodat ze twee opties voorgelegd krijgen in plaats van twintig. Soms spreek ik collega’s uit de GGZ die denken dat dat ze zwakbegaafde patiënten allemaal door moeten verwijzen naar Kristal. Ik wil juist het tegenovergestelde: dat elke behandelaar beter weet dat je deze mensen net iets anders aan moet pakken.’

Jannelien Wieland

Psychopathology in borderline intellectual functioning

Promotie 1 maart