Wetenschap
We zitten in hetzelfde schuitje
Vorige week beschreef Mare de voornaamste klachten van Leidse promovendi. Hoe reageren professoren van verschillende faculteiten en instituten op de kritiek? ‘Als je begeleider onbereikbaar is, moet je voor de deur gaan liggen.’
Petra Meijer
woensdag 16 december 2015
Jorge Cham, phdcomics.com

‘Ik denk dat hoogleraren niet geneigd zullen zijn dit beeld te bevestigen’, zegt hoogleraar rechtsfilosofie Paul Cliteur. ‘Maar het gaat erom of het waar is. Ik denk het wel. En dat is bedenkelijk.’ Vorige week klaagde een twintigtal Leidse promovendi in Mare over hoge werkdruk, onzekerheid, slechte begeleiding en de rat race naar de academische top. De cijfers gaven hen gelijk: van de Leidse promovendi haalt minder dan 10 procent de eindstreep binnen vier jaar. Na zes jaar heeft nog geen 60 procent hun promotie afgerond.

Aangezien het merendeel van de klagers alleen anoniem wilde praten, was het onmogelijk hun verhaal bij de promotoren te wederhoren. Daarom deze week het vervolg. Herkennen Leidse hoogleraren de voornaamste klachten? En wat is er aan te doen?

1. De begeleiding

‘Ik vind de promovendibegeleiding niet altijd professioneel’, zegt Cliteur. ‘Promotoren moeten op hun successen en falen worden aangesproken door de decaan, rector, instituutsdirecteur, of door God-ik-weet-niet-wat. Er heerst teveel een non-interventiecultuur.’ Hoogleraren zouden niet meer PhD-studenten mogen aannemen dan ze aankunnen, vindt hij. ‘Je moet snel reageren op hoofdstukken van een promovendus. Lukt dat niet, dan heb je er te veel.’

Ook hoogleraar farmacologie Meindert Danhof herkent dat overschot. ‘Het financieringsmodel bevat een perverse prikkel: hoe meer promovendi er rondlopen, hoe meer onderzoeksgeld de afdeling krijgt. Daar maak ik me zorgen over.’ Zijn farmacologie-instituut telt zo’n honderd promovendi. Twee jaar geleden is voor hen een uitgebreid programma opgezet, zegt hij. ‘Elke promovendus krijgt een individuele begeleidingscommissie die eens per jaar samenkomt. Daarnaast hebben we speciale cursussen. Sindsdien is het aantal verlengingen flink afgenomen.’

Dus het verloopt allemaal vlekkeloos? ‘Nee, dat niet. Ik zie ook promoties mislukken, door persoonlijke omstandigheden, omdat promoveren niet bij die persoon past, maar ook door verkeerde begeleiding. Als een promovendus na lange tijd nog niet weet wat hij nu eigenlijk onderzoekt, moet de begeleider ingrijpen.’

Hij geeft ook toe dat publicaties soms te lang op feedback wachten. ‘Dat komt te vaak voor. Het druk hebben, is geen excuus. Je moet beschikbaar zijn. Daar is die begeleidingscommissie ook voor. Als publicaties uitblijven, komt dat daar aan het licht. We merken wel dat sommige promotoren zich aan die meetings proberen te onttrekken. En dat zijn dan natuurlijk ook precies degenen bij wie het niet altijd goed loopt.’

Cliteur: ‘Als het rendement te laag is, stuurt men het liefst de hele universitaire gemeenschap op cursus. Maar daar komen alleen promotoren met wie het sowieso al goed gaat. Diegenen met wie het niet goed gaat, blijven thuis en zitten te klagen over hoe slecht het toch gaat met die jongeren.’

Emeritus hoogleraar anorganische anatomie Jan Reedijk begeleidde tussen 1980 en 2009 maar liefst tachtig promoties. ‘Dit soort verhalen horen we al jaren. Maar promovendi moéten op hun tenen lopen, teleurstellingen verwerken en er nieuwe inspiratie uithalen. Als ze hun begeleider niet kunnen bereiken, dan moeten ze maar voor de deur gaan liggen.’

In de twaalf jaar dat hij instituutsdirecteur was, klopten er ook promovendi bij hem aan vanwege gebrekkige begeleiding. ‘Dan ging ik naar de begeleider en dan zei ik: “Ik geloof dat Pietje toch een wat andere benadering nodig heeft.” De grote uitdaging is uitvinden hoeveel begeleiding nodig is. Je wilt creativiteit niet in de kiem smoren, maar ze moeten ook niet verzuipen. In elk geval horen promovendi het niet altijd gemakkelijk te hebben.’

2. De twijfels

‘De onzekerheden van promovendi, daar kijkt niemand van op’, zegt hoogleraar experimentele natuurkunde Tjerk Oosterkamp. ‘Als je constant leert om kritisch te zijn, dan is het niet gek dat dat kritisch denken ook naar binnen slaat. Het is een negatieve spiraal die bij iedereen op de loer ligt. Als het even niet lekker gaat met je onderzoek, dan wordt het moeilijker om hulp te vragen.’

Maar, verklapt hij: ‘De twijfels gaan niet over als je proefschrift af is. Die blijven. Als ik aan een projectvoorstel begin, vraag ik me ook af of mijn publicatielijst wel goed genoeg is voor een Vici. En als ik namens een aantal collega’s een voorstel schrijf voor de aanschaf van een machine, twijfel ik ook of ik daar de aangewezen persoon voor ben.’

Volgens hem is het goed als stafleden niet alleen met hun eigen promovendi praten, maar ook met die van anderen. ‘Dat kan alleen als er veel vertrouwen en onderlinge waardering is op een afdeling.’

Hoogleraar sterrenkunde Koen Kuijken vertelt dat er binnen zijn instituut, met zo’n tachtig promovendi, een begeleidingscommissie in het leven is geroepen, die jaarlijks met de promovendi van collega’s praat – altijd zónder de eigen promotor. ‘Soms klikt het gewoon niet of heeft een promovendus er baat bij om eens bij een ander project mee te draaien. Op die manier zijn kleine problemen makkelijk bespreekbaar en voorkom je dat het grotere problemen worden.’

3. De werkdruk en de klusjes

‘Ik was erg verbaasd te lezen dat promovendi soms worden ingezet voor klusjes’, zegt Kuijken. ‘De lestaak wordt bij ons echt tot tien procent beperkt.’ Wat hem wel bekend voorkomt, is de werkdruk, onder promovendi, maar ook onder stafleden. ‘Om de wereldwijde competitie om meettijd het hoofd te bieden, moét je wel gedreven zijn. Maar het gaat meestal om piekperiodes.’

We zitten in hetzelfde schuitje’, reageert Danhof. ‘Ook gevierde wetenschappers moeten publiceren, subsidies binnenhalen, lezingen geven bij internationale congressen, artikelen reviewen, bestuursfuncties bekleden. Iedereen heeft het druk, en de concurrentie wordt met elke stap in je academische carrière alleen maar groter. Ik weet dat er stafleden zijn die tegen het overspannen zijn aanzitten. En ja, daar zijn promovendi soms weer de dupe van.’

‘Als ik promovendi aan de koffietafel spreek, licht ik soms toe waar een collega het zo druk mee heeft’, zegt Oosterkamp, die zes promovendi begeleidt. ‘Promovendi denken soms: hij vindt het onderzoek van een ander leuker en mijn resultaten stom. Maar in werkelijkheid is de promotor of begeleider misschien druk bezig met een grote projectaanvraag.’

Cliteur is het daarmee oneens. ‘Als hoogleraren zeggen dat ze het te druk hebben, delen ze hun tijd gewoon niet goed in. Of zij doen dingen die ze helemaal niet moeten doen, zoals het geven van adviezen of deelnemen aan een intensief vergadercircuit. Ze moeten maar twee dingen doen: goed onderzoek doen en goed college geven.’

4. De rat race

De financiering van het onderzoek door NWO noemt Cliteur wel een ‘ware plaag’. ‘De enorme hoop tijd die het maken van onderzoeksvoorstellen kost, gaat allemaal af van het werkelijke onderzoek. In mijn faculteit wordt nu zelfs het NWO-systeem enigszins overgenomen voor de eerste geldstroom: ook daar wil men geld verdelen op basis van plannenmakerij. Maar vaak zijn de mensen die de mooiste plannen schrijven de mensen met de minste resultaten. Naar die resultaten vraagt niemand meer als het geld eenmaal is weggegeven. Daar zou het college van bestuur veel beter op moeten letten.’

Reedijk: ‘We gaan steeds meer naar een Amerikaans systeem, waarin je zelf geld moet binnenhalen, en waarbij een grote Europese subsidie eigenlijk noodzakelijk is. Dan moet je moeilijke dingen schrijven, die je maar weer moet zien waar te maken. Als promotor zou je al te risicovolle projecten moeten vermijden, of er post-doc’s in plaats van PhD’s op moeten zetten. In Amerika hoor je dat ze soms vier post-doc’s opbranden voor ze de gewenste output krijgen. Maar om op het hoogste niveau mee te doen, moet je soms bereid zijn om die risico’s te durven nemen: dat leidt tot de mooiste resultaten. Toch is het belangrijk om dat risico over promovendi te spreiden, en dat gaat gemakkelijker met een grote groep.’ De output is tegenwoordig ook voor veel promovendi belangrijk, zegt hij. ‘Komt er niets bijzonders uit je onderzoek, maar heb je er wel veel van geleerd? Daar hoef je tegenwoordig niet meer mee aan te komen als je bij Philips wilt solliciteren.’

‘Promoties zijn bij ons echt een feestje’, zegt hoogleraar burgerlijk recht Alex Geert Castermans. ‘Maar misschien helpt het bij Nederlandse rechtswetenschappers dat zij niet zijn aangewezen op de rechtswetenschap voor een vervolgcarrière.’Van de rendementscijfers is hij niet echt geschrokken. ‘De acht jaar die één promovendus in een heel omvangrijk boek had gestopt, rekt onze gemiddelde doorlooptijd. Maar iedereen was blij met dat boek, betrokkene had ondertussen heel wat onderwijs gegeven en een mooie vervolgbaan in de advocatuur gekregen.’

Cliteur noemt het afhaken van een promovendus na een paar jaar wel ‘een enorme blamage voor de promotor’. Danhof vindt het vooral belangrijk dat ze op een plek zitten die bij hen past. Van de tachtig promoties die Reedijk begeleidde, haalde één promovendus de eindstreep niet. Reedijk: ‘Maar hij had wel een tiental publicaties en werd na drie jaar weggekocht door een bedrijf.’