Columns & opinie
Pak uittreksels juist wel aan
Commerciële collegeverslagen en uittreksels gaan lijnrecht in tegen het wezen van de universiteit, beweert Rudy Andeweg. En daarom moet het bestuur helpen ze te bestrijden.
woensdag 16 december 2015

Mare (3 december 2015) vroeg bij een aantal opleidingen om een reactie op het nieuws dat de Stichting Intermediair Leiden (SIL) zich gedwongen heeft gezien om toe te zeggen dat verslagen van colleges politicologie niet meer verkocht worden zonder toestemming van de betrokken docent.

Die reacties verengen de discussie helaas tot geld en haalbaarheid. De econoom Caminada gaat ervan uit dat de politicologen vooral geld willen ‘vangen’ voor de verkoop van college-verslagen, en hij zou dat nog wel met hen eens zijn als het om zoveel geld zou gaan dat SIL-bestuurders daarvan ‘dure auto’s kunnen kopen’: een curieuze redenering! Verder overheerst bij Caminada en zijn collega’s het defaitisme: de verkoop van verslagen is zo oud als de universiteit zelf en het is een illusie te denken dat het helemaal uitgeroeid kan worden.

De reacties gaan zo voorbij aan de kern van de bezwaren en onderschatten de mogelijkheden om de verkoop van verslagen tegen te gaan.

Er zijn zeker drie redenen om op te treden tegen de uittreksels en verslagen. Het belangrijkste bezwaar betreft de aard van een universitaire studie. In de Mare van 26 november stelt redacteur Bart Braun dat het toch prima is wanneer samenvattingen een student in staat stellen een voldoende te halen. In een eerdere discussie over dit onderwerp in Mare (12 maart 2014) verdedigt ook psycholoog Van der Does de verslagen op die manier: ‘Het gaat om het eindresultaat, niet om de methode’.

Nu zijn tentamencijfers en studierendement natuurlijk belangrijk, maar zij zijn toch niet het hoofddoel van een universitaire studie. Het is vast erg naïef van ons, maar wij willen toch graag vasthouden aan het ideaal dat een universiteit naast broodnodige feitenkennis ook academische vaardigheden bijbrengt. Daar hoort ook bij dat een student leert om zelfstandig de hoofdzaken van de bijzaken te scheiden in mondeling of schriftelijk aangeboden stof, om abstracte kennis en concrete verschijnselen op elkaar te betrekken, en – nog naïever: om ook kritisch te reflecteren op die stof.

Die vaardigheden ontwikkel je door zelf collegeaantekeningen en uittreksels te maken, door zelf actief deel te nemen aan discussies in werkgroepen, etc. Kortom: door zelf te koken in plaats van een diepvriesmaaltijd van SIL of Stuvia in de laatste week voor het tentamen in de magnetron te schuiven.

Tentamens, zelfs essay-tentamens, kunnen de ontwikkeling van dergelijke academische vaardigheden helaas slechts ten dele toetsen, maar er dat is geen reden om een academische opleiding te verschralen tot wat toetsbaar is. Dat zou even merkwaardig zijn als de inmiddels algemeen verworpen redenering dat de kwaliteit van wetenschappelijke publicaties alleen kan blijken uit citatie-scores.

Het argument dat academische vaardigheden dan maar na de eerste studiejaren moeten worden ontwikkeld, als de cursussen getalsmatig niet meer interessant zijn voor commerciële aanbieders van verslagen, overtuigt niet: het is een langzaam en moeizaam proces en een student die na een dieet van voorgekauwde uittreksels aan het einde van de bachelor ongetraind plots wetenschappelijke artikelen moet begrijpen en beoordelen krijgt het allicht moeilijk.

Een tweede bezwaar betreft de kwaliteit van de verkochte verslagen. De rondgang van Mare in 2014 leverde een wisselend beeld: er bleken heel redelijke, maar ook heel slechte verslagen in omloop. Wij hebben misschien pech gehad want we kwamen de verslagen juist op het spoor doordat opvallend veel deelnemers aan een tentamen hetzelfde foute antwoord in dezelfde bewoordingen gaven.

Terecht wordt meer en meer aandacht besteed aan de kwaliteit van ons onderwijs en de toetsing daarvan: verplichte evaluaties door studenten, regelmatige onderwijsvisitaties, een proactieve rol van de examencommissies, de vermaledijde basiskwalificatie onderwijs (bko), ‘external examiners’, etc. Maar op de kwaliteit van SIL of Joho of op die van repetitoren hebben wij geen invloed. Het is te makkelijk om dit probleem af te doen met een verwijzing naar marktwerking of de eigen verantwoordelijkheid van de student. En als het gebruik van slechte commerciële verslagen een negatief effect heeft op het studierendement, worden de opleidingen daar wel degelijk op aangesproken.

Het derde bezwaar richt zich op problemen met betrekking tot intellectueel eigendom. Het is een kernpunt in vrijwel alle codes en richtlijnen met betrekking tot wetenschappelijke integriteit. De universiteit meldt op de website dat alle bachelor- en masteropleidingen hier aandacht aan besteden. Het gaat dan niet aan om de schouders vergoelijkend op te halen als studenten zonder toestemming en bronvermelding collegestof en studiematerialen gaan verkopen.

Maar er is meer. Het is kenmerkend voor een universiteit dat er een koppeling tot stand wordt gebracht tussen onderwijs en onderzoek. Het onderwijs wordt gegeven door onderzoekers en zij verwerken hun onderzoekservaringen en –resultaten ook in hun onderwijs. Zelfs, of juist als het gaat om nog lopend of nog niet gepubliceerd onderzoek. Zelf probeer ik dat al in de propedeuse te doen. Het is ook tweerichtingsverkeer: de reacties en vragen van studenten kunnen helpen publicaties in wording te verbeteren.

Het is niet functioneel voor die interactie tussen onderwijs en onderzoek wanneer de docent daarbij terughoudend moet zijn omdat het gevaar dreigt dat artikelen of boeken in wording voortijdig en zonder controle op de kwaliteit worden verspreid. Er is ook een praktische reden: het auteursrecht biedt nu eenmaal privaatrechtelijke en strafrechtelijke handvatten om iets te ondernemen.

Want er is meer mogelijk dan de door Mare geconsulteerde defaitisten denken. Anders dan in sommige andere landen is auteursrechtelijke bescherming in Nederland bijvoorbeeld niet beperkt tot ‘werken’ die op een ‘drager’ zijn vastgelegd: ook een hoorcollege is beschermd. De bescherming ontstaat automatisch (‘van rechtswege’), ook zonder registratie, gebruik van het copyrightteken of expliciete waarschuwing. Met mate citeren mag, maar alleen als het geciteerde werk rechtmatig openbaar is gemaakt – en dat is bij colleges niet altijd het geval. Naarmate een verslag of uittreksel meer verschilt van het college wordt het een zelfstandig werk, maar de verslagen en uittreksels zijn voor de gebruikers alleen nuttig wanneer ze juist dicht bij het college blijven en dat biedt aangrijpingspunten.

Behalve de Auteurswet is er nog de OER. De Onderwijs- en Examenregelingen van bij mijn weten alle opleidingen aan onze universiteit verbieden het zonder toestemming maken van opnames en zelfs na toestemming mogen zij niet verspreid worden, net zo min als studiematerialen. Ten slotte is er de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit van onze universiteit. Het Studentenstatuut bevat een verwijzing naar die Klachtenregeling, wat impliceert dat de regeling ook op studenten van toepassing is.

Natuurlijk is het een illusie om te denken dat verslagen en uittreksels met wortel en tak kunnen worden uitgeroeid. Maar dat geldt voor heel veel onwenselijke of verboden verschijnselen en dan gaan we ook niet bij de pakken neerzitten. Het is zeer wel mogelijk om het te beperken en te bemoeilijken.

Dat zou geen taak moeten zijn voor alleen individuele docenten zonder steun van de universiteit. Het raakt op enkele punten aan het wezen van een universiteit, en dat zou ook de bestuurders van deze universiteit moeten aanspreken. Het zou een mooi begin zijn wanneer de genoemde bepalingen in de model OER verder worden aangescherpt. Het studentenstatuut van de Erasmus Universiteit biedt bijvoorbeeld een veel duidelijker bescherming van colleges dan de Leidse reglementen. Een schone taak voor het college van bestuur?

Rudy Andeweg is hoogleraar empirische politicologie