Wetenschap
Oud medicijn nekt nieuwe ziekte
Een middel uit de oude doos lijkt verrassend goed te werken tegen het oprukkende chikungunya-virus. Tenminste: in apencellen in een petrischaaltje. ‘Van de honderd stoffen haalt er maar eentje de markt.’
Bart Braun
woensdag 18 november 2015
© Marc de Haan

Het woord ‘virus’ komt uit het Latijn en betekende oorspronkelijk ‘gif’. Virussen zijn zelfs het slimste gif ter wereld, maar daarover straks meer.

Het woord ‘chikungunya’ komt uit de Afrikaanse taal Makonde, en is de naam van een ziekte. Het betekent zoiets als ‘verbogen worden’; patiënten vouwen zichzelf op van de gewrichtspijn, die maanden tot jaren last kan geven. Daarnaast zijn hevige koorts en vermoeidheid belangrijke symptomen. Het Makonde wordt gesproken in Zuid-Tanzania en Noord-Mozambique, het gebied waar de ziekte chikungunya het eerst opdook. De oorzaak is een virus. De mensen die daar onderzoek naar doen, hebben het om uitspraaktechnische redenen meestal over ‘chik-v’.

Een van die mensen is Martijn van Hemert, viroloog bij het Leids Universitair Medisch Centrum. ‘Net toen ik in de gelegenheid was een eigen onderzoekslijn op te zetten, was chikungunya sterk in opkomst’, vertelt hij. Voor wie die opkomst even gemist heeft: voor 2005 was chikungunya een nogal obscure tropische ziekte die af en toe kleine uitbraken veroorzaakte en waar niet veel mensen van gehoord hadden of aan werkten. Dit veranderde in 2005, met enorme uitbraken waarbij miljoenen mensen geïnfecteerd zijn geraakt, vooral in Azië en Afrika. Vanaf dat moment worden er wereldwijd jaarlijks tienduizenden mensen besmet met het virus. Die wonen vooral in Azië en Afrika, waar de Aedes-muggen voorkomen die het virus op de mens overbrengen. Door toenemende globalisering hebben die muggen, vooral de tijgermug Aedes albopictus, zich de afgelopen decennia in hoog tempo over de wereld verspreid. De tijgermug komt zelfs in grote delen van Zuid-Europa voor. Ook in Italië en Frankrijk vonden daardoor lokaal overgedragen infecties van chikungunya plaats.

‘Voor een uitbraak in Nederland ben ik niet zo bang’, stelt Van Hemert gerust: ‘Het is hier te koud voor de tijgermug om zich te vestigen.’ In het Europese gedeelte van Nederland, tenminste. In 2013 dook het virus via een geïnfecteerde reiziger op in de Cariben, en de bijbehorende uitbraak heeft al anderhalf miljoen mensen in Centraal en Zuid-Amerika getroffen.

‘Als het virus een cel binnendringt, neemt het al snel de hele boel over’, vertelt de bioloog. ‘Geïnfecteerde cellen maken dan miljoenen virusdeeltjes, maar daarbij worden kopieerfoutjes gemaakt. Elk virus heeft gemiddeld wel één piepkleine mutatie. Je kan dus eigenlijk niet spreken van één virussoort, maar van een quasispecies, een enorme zwerm van nauw verwante virusvarianten.’ De enorme aantallen en de hoge mutatiesnelheid zorgen ervoor dat virussen berucht lastig zijn om klein te krijgen. Tegen de griep moet je elk jaar een nieuwe prik halen, en tegen verkoudheid en aids valt vaccingewijs zelfs niks te beginnen. Antivirale middelen zijn zeldzaam, en maar al te vaak ontwikkelen virussen er resistentie tegen. Naast onderzoek aan antivirale moleculen die aangrijpen op het virus zelf, richten Van Hemert en co hun pijlen dan ook nog ergens anders op.

‘Omdat het virus zo afhankelijk is van de gastheercel, kunnen we misschien een therapie richten op de onderdelen van die cel die het virus nodig heeft.’ Natuurlijk heeft de cel die onderdelen zelf ook nodig, maar je zou die factoren moeten kiezen die door de cel bijvoorbeeld tijdelijk gemist kunnnen worden of waarvan je de hoeveelheid zodanig kan verlagen dat de cel er weinig last van heeft maar het virus wel. ‘Je wil een middel ontwikkelen dat klaar staat voor de volgende grote uitbraak, iets dat niet alleen geschikt is voor één enkel virus, maar zogeheten breedspectrum antivirals. Juist daarvoor zijn die gastheerfactoren interessante aangrijpingspunten.’

In het vakblad Antiviral Research beschrijven Van Hemert en co een zijsprong van het gebruikelijke onderzoek. Promovenda Irina Albulescu deed proeven met het middel suramin, dat volgend jaar zijn honderdste verjaardag viert.

Het woord ‘suramin’ komt van de oorspronkelijke fabrikant, Bayer. Het heet eigenlijk 8,8’-{Carbonylbis[imino-3,1-phenyleencarbonylimino(4-methyl-3,1-phenyleen)carbonylimino]}di(1,3,5-naphthaleentrisulfonzuur) en wordt vooral gebruikt tegen parasitaire wormen en de parasiet die slaapziekte veroorzaakt. Er zijn wat proeven gedaan met aidspatiënten, maar die zijn door het beschikbaar komen van betere medicijnen en wegens de ernstige bijwerkingen bij aidspatiënten – nierschade, bijnierschade, overlijden – gestaakt.

Dus hoe kwamen deze onderzoekers bij zo’n rare stof uit de oude doos? Van Hemert: ‘Binnen een groot EU-project werken we samen met een groep uit Italië. Zij deden onderzoek naar het norovirus, dat buikgriep veroorzaakt. Zij hadden een stukje van de vermenigvuldigingsmachinerie, het zogeheten polymerase, van dat virus gekristalliseerd en zo de 3D-structuur van dit eiwit in kaart gebracht. Als je dat hebt gedaan, kun je vervolgens met speciale computerprogramma’s kijken welke moleculen je goed zou kunnen gebruiken om die machinerie te blokkeren. Suramin bleek er bijvoorbeeld in de computer goed op te passen en ook in het lab bleek het de activiteit van het norovirus polymerase te remmen.’

Omdat chik-v zich vermenigvuldigt met behulp van een polymerase dat best lijkt op dat van norovirus, ging Albulescu ook met suramin aan de slag, zowel in het pure virus, als bij geïnfecteerde cellen. Het werkte behoorlijk goed. Niet alleen blokkeert het de vermenigvuldiging, zoals verwacht, maar het lijkt ook nog op een andere stap in het infectieproces aan te grijpen. ‘Vermoedelijk het binnendringen van het virusdeeltje in de cel. Dat effect is zelfs groter dan de rol bij de vermenigvuldiging van het virus’, aldus Van Hemert. Meerdere aangrijpingspunten is goed nieuws, want dat betekent dat het voor een virus lastiger wordt om resistentie te ontwikkelen tegen een middel.

Een arts die nu een patiënt met chikungunya voor zich krijgt, heeft niets in het arsenaal dat tegen die ziekte helpt. Zou suramin een optie zijn? Van Hemert zou het niet aanraden. ‘Om te beginnen is het niet geregistereerd als middel tegen deze ziekte. Het heeft ook behoorlijk wat bijwerkingen. En chikungunya is niet dodelijk. Bij potentieel dodelijke ziektes zou een arts misschien bereid zijn veel meer te proberen.’

Eerst willen de virologen beter begrijpen wat het middel precies doet, en kijken of ze een variant op suramin kunnen bouwen die nog beter werkt. En als hij eerlijk is, heeft Van Hemert meer vertrouwen in een aantal andere stoffen waar zijn groep ook aan werkt. ‘Maar van de honderd kandidaat-stoffen uit het lab haalt er in de regel slechts eentje de markt, dus het is ook belangrijk om veel potentiële antivirale middelen in de pijplijn te stoppen. Vooral in een vroeg stadium vallen er veel af: dan werkt iets prachtig in een cellijn, maar wordt het in een levende muis onmiddellijk afgebroken.’