Wetenschap
Opgesloten schrijvers
Schrijver, uitgever en boekwinkel­directeur Maarten Asscher promoveert op literatuur uitgevangenschap. ‘Tralies geven je het gevoel dat je alles uit jezelf moet halen.’
Marleen van Wesel
woensdag 14 oktober 2015
Maarten Asscher: 'Gevangen auteurs schrijven ternauwernood over de ervaringen in de cel. Het gaat om het ontsnappen.' © Fred van Diem

‘Dit is het’, zegt Maarten Asscher (1957) in een cel van het Huis van Bewaring II in Amsterdam. Op 29 oktober promoveert hij op literatuur, ontstaan of gesitueerd in kleine ruimtes als deze, in eenzame opsluiting. ‘De cel van Oscar Wilde was misschien een halve meter hoger en Silvio Pellico, die ondergronds opgesloten zat, had zelfs geen raam.’

Asscher, directeur van Athenaeum Boekhandel, schrijver en voorheen ook uitgever, was al langer gefascineerd door gevangenissen. ‘Ik heb rechten gestudeerd in Leiden, maar mijn vader was een échte jurist: advocaat, rechter en ook rechtercommissaris. Ik herinner me dat ik op de middelbare school een spreekbeurt hield over het lot van gevangenen.’ Zijn proefschrift bevat ook een hoofdstuk strafrechtgeschiedenis, over het ontstaan van eenzame opsluiting als straf. ‘Grofweg begon dat ten tijde van de Franse Revolutie. Daarvoor zaten gevangenen vaak in groepen. Als ze toch alleen zaten, was dat meestal in voorarrest, in afwachting van een proces, een executie of een betaling. Niet als straf op zich dus.’

Hij wijst op de architectuur van het Huis van Bewaring II, gebouwd in 1890 en gesloten in 2013. ‘Vanaf de negentiende eeuw werden gevangenissen gebouwd volgens het separate system.’ Momenteel dient het gebouw als opvanglocatie voor vluchtelingen. In de jaren tachtig, toen het ook even leegstond, huurde A.F.Th. van der Heijden hier een cel om ongestoord te werken aan zijn cyclus De tandeloze tijd. ‘Tralies geven je misschien het gevoel dat je alles uit jezélf moet halen, maar Van der Heijden kon elk moment naar buiten voor een wandeling of een boterham.’ Net als Marcel Proust, die zich de laatste dertien jaar van zijn leven terugtrok tussen met kurk beklede muren om alleen nog aan zijn magnum opus te werken, À la recherche du temps perdu. Er zijn ook parallellen met de zogenaamde kampliteratuur of literatuur uit ballingschap. ‘Maar essentieel in mijn onderzoek is juist de combinatie van straf, opsluiting en eenzaamheid.’

Daarvoor selecteerde hij Pellico, Wilde en Albrecht Haushofer, uit een grote groep schrijvers die zich in die combinatie van omstandigheden over het papier bogen. Voor zover ze daarover beschikten trouwens: sommigen leerden hun werk noodgedwongen van buiten en Albrecht Haushofer krabbelde tachtig sonnetten met een potloodstompje op slechts vijf blaadjes.

En Wilde, in 1895 tot twee jaar cel met dwangarbeid veroordeeld, kreeg pas in het laatste jaar een pen, papier en wat inkt, wat resulteerde in zijn postuum verschenen De Profundis.

‘Alle drie waren volgens de wettelijke regels van dat moment in de gevangenis beland. Pellico begin negentiende eeuw voor hoogverraad, Wilde voor grove onzedelijkheden met jongens en jongemannen en Haushofer op verdenking van betrokkenheid bij een moordaanslag op Adolf Hitler.’ Tegenover hen plaatste Asscher nóg drie auteurs, die in volledige vrijheid juist óver de gevangenis schreven. Verbeeldingsliteratuur noemt hij dat. ‘De termen fictie en non-fictie vind ik meer iets voor winkels en warenhuizen.’

Tegenover De Profundis plaatst hij bijvoorbeeld Little Dorrit van Charles Dickens. Toen Dickens twaalf was zat zijn vader enkele maanden in de cel voor een schuld bij de bakker, maar Little Dorrit schreef hij dertig jaar later gewoon thuis in Londen.

De gevangen auteurs schreven over allerlei zaken, zegt hij. ‘Herinneringen, dromen, de toekomst. Alle drie de werken bevatten elementen van verlies en ook van bekering. Maar met de celdeur op slot, achter dat getraliede venster, terwijl de krankzinnigheid op de loer ligt, schreven ze ternauwernood over die ervaring zelf. Het gaat veel meer over het ontsnappen uit die ervaring.’

Die ervaring vond hij uiteindelijk wel, juist in de verbeeldingsliteratuur.

‘Voor de literatuur is dat een reden tot vreugde’, besluit Asscher zijn proefschrift. ‘“Is dat wel wetenschappelijk?” vroeg mijn paranimf over die juichkreet voor de literatuur. Maar ik had die conclusie zelf niet aan zien komen.’

‘Juist schrijvers als Charles Dickens laten met ambachtelijke middelen, metaforen, sleutelwoorden en allerlei kleine verwijzingen de gevangeniservaring over de lezer heen woekeren, ze lokken de lezer de cel in, draaien met literaire middelen de deur op slot, en laten de lezer daar letterlijk en figuurlijk geboeid achter.’

Maarten Asscher, Het uur der waarheid. Over gevangenschap als literaire ervaring. Atlas Contact, 408 pgs. €24,99