Wetenschap
Minder straf voor dronkenlappen
Wie in de vijftiende eeuw met bier gooide, riskeerde een boete. Historicus Leen Alberts promoveerde op de biergeschiedenis van Amersfoort. ‘Nederland is sterk verpilst.’
Marleen van Wesel
woensdag 10 juni 2015
In de Middeleeuwen dronken mensen een à twee liter bier per dag. © De Boerendans, van Pieter Breugel.

De gemiddelde Nederlander drinkt zo’n zeventig liter bier per jaar. Een fluitje per dag dus. Kinderen ook meegerekend overigens. In de late middeleeuwen was dat een tot twee liter. ‘Wie ik er ook over spreek, zelfs gidsen in musea, overal hoor je dat middeleeuwers weliswaar veel bier dronken, maar met een laag alcoholpercentage’, vertelt historicus Leen Alberts (1966). ‘Maar ik heb veel bierrecepten onderzocht en zes tot acht procent kwam ook voor. Zwaardere bieren waren duurder.’ De middengroepen konden zich bier van twee tot zes procent veroorloven. Alleen de armen dronken buiten feestdagen hooguit twee procent.

Alberts promoveerde op zijn onderzoek Brouwen aan de Eem. Amersfoort, een Stichtse bierstad in de late middeleeuwen. Brouwsels uit granen worden in de Lage Landen al millennia gedronken, maar daarover is maar weinig tot de geschiedschrijving doorgedrongen.

Vermoedelijk, omdat het ‘de exotische associaties die koffie, thee, rum en chocoladedrank oproepen’ miste, evenals ‘de sterke verhalen over de illegale stokerijen in kelders en schuurtjes van grootvaders’ van jenever, schrijft Alberts in zijn proefschrift. Toen de biergeschiedschrijving in de twintigste eeuw alsnog op gang kwam, bleef de aandacht grotendeels beperkt tot de Hollandse biersteden Haarlem, Gouda en Delft.

Tijd voor een inhaalslag, vond Alberts. ‘Amersfoort was een echte bierstad, met export naar de gewesten om Utrecht heen. Je had weliswaar eerst die drie Hollandse steden, met honderd tot tweehonderd brouwers per stad en export tot in Vlaanderen en Brabant. Dan volgde even niets, dan kwam Amersfoort met dertig tot honderd brouwers, en dan nog een heel peloton van andere steden, met hooguit dertig brouwers. De Hollandse steden klaagden wel dat het Amersfoortse bier de markt overspoelde. Amersfoort was wel degelijk een concurrent.’

De gloriejaren lagen rond 1500. Op het hoogtepunt werd er misschien wel meer dan 100.000 hectoliter per jaar gebrouwen, maar in 1750 zijn er nog slechts drie brouwerijen in de Amersfoortse archieven te vinden. Een crisis tijdens de Tachtigjarige Oorlog dreef de graanprijzen omhoog. Ook kreeg het zwaardere Amersfoortse hoppenbier flinke concurrentie van het goedkope kuitbier uit Gouda. Intussen raakten afzetsteden zoals Utrecht zelfvoorzienend. En Amersfoort lag weliswaar handig nabij graanvelden en turfgrond voor het opstoken van de ketels, maar voor handel was de ligging niet ideaal.

Alberts werkte zich door incomplete vijftiende- en zestiende-eeuwse kladrekeningen en kasboeken uit het stedelijke archief, maar ook door raadsnotulen van het stadsbestuur, bierrecepten én archeologische vondsten. ‘Op tien plaatsen in de stad zijn fundamenten van brouwovens ontdekt: stenen fornuizen waarop koperen ketels stonden. Voor textiel bestonden soortgelijke ovens, maar hieromheen vonden archeologen verkoold graan. Opmerkelijk was de vindplaats: niet aan de gracht, maar in achterafstraatjes. Ze hoorden dan ook bij kleine brouwerijen, waar grachtwater met een kruiwagen naartoe gebracht kon worden. Ook zijn er ondergrondse waterleidingen gevonden, van uitgeholde boomstammen. Zulke informatie haal je alleen uit de bodem, niet uit het archief.’

Momenteel stelt hij een verzamelbundel samen met oude Nederlandse bierrecepten. ‘Dat doe ik samen met een clubje van historici en brouwers.’ Een hobbybrouwer is hij dus zelf niet, wel een liefhebber. ‘Nederland is een sterk verpilst land, in tegenstelling tot België. Maar ik houd erg van speciaalbier. Ik proef in het wilde weg. Momenteel is Maximus uit Utrecht favoriet.’

Al twintig jaar, sinds zijn bachelorscriptie Van gruit tot kuit, verdiept Alberts zich in zijn onderwerp. ‘Maar pas in 2009 kreeg ik het idee dat ik erop kon promoveren.’ Dat deed hij uiteindelijk als buitenpromovendus, naast zijn baan als docent middeleeuwse geschiedenis aan de Hogeschool van Utrecht. Soms sloot zijn onderzoek wel aan. ‘Bij lessen over middeleeuwse rechtspraak kon ik mooi vertellen over strafverlichting bij dronkenschap.’

Tegen misdragingen onder invloed werd namelijk relatief mild opgetreden, maar je kwam er niet altijd mee weg. Alberts vermeldt in zijn proefschrift een zaak uit 1444, van een Amersfoorter die moest beloven zich tot de jaarmarkt niet meer dronken te drinken, ‘behalve op zondagen’, want op je vrije dag ‘kon nuchterheid moeilijk worden verlangd’.

Waar wél een flinke boete op stond, even hoog als voor bedreiging met een wapen of mishandeling, was je bier moedwillig over een ander heen gooien.