Columns & opinie
Column: Boeddhistisch opvoeden
woensdag 10 juni 2015

Een paar maanden geleden kwam er een e-mail langs, van UNEP (het United Nations Environmental Program). Ze hadden iemand nodig voor een project in Bhutan, een boeddhistisch koninkrijkje in het Himalayagebergte, ingeklemd tussen India en Tibet. Natuurlijk stuurde ik mijn cv op, hoorde lange tijd niets, wisselde wat oppervlakkige mailtjes uit en een paar dagen later zat ik in het vliegtuig.

Op moment van schrijven ben ik drie weken in Thimphu, het piepkleine hoofdstadje (100.000 inwoners). Nu is Bhutan sowieso al een vreemd en interessant land, maar afgelopen weekend kwam ik zo een harde tegenstelling tegen dat ik nog steeds niet helemaal weet wat ik ervan moet denken.

Ik zal eerst even schetsen hoe het hier is. Doordeweeks werk ik aan mijn project, in het stoffige kantoortje van de National Environmental Committee. Vliegen overal – het is een bijzonder heilige maand dus je mag ze geen strobreed in de weg leggen. ‘s Avonds ga ik ergens koffie drinken en wordt dan door willekeurige mensen voor het avondeten uitgenodigd. Over het algemeen spreekt men vloeiend Engels: de koning besloot ooit dat zijn onderdanen meerdere talen dienen te spreken – Dzongha, Hindi en Engels – en zo geschiede. Iedereen is ongelooflijk vriendelijk en rustig. Overal zie je boeddhistische monniken rondlopen (ongeveer twintig procent van de bevolking).

De stad zelf is niet heel mooi, maar zodra je een kwartiertje per taxi de bergen in gaat, wordt het werkelijk prachtig. Elk weekend wandel ik naar een van de kloosters. Het kost mij meestal een uur of drie om de stijl omhoog lopende bergpaadjes te beklimmen. De monnikkindjes die me voorbij rennen doen het in minder dan de helft. Ik geef de hoogte de schuld.

Eenmaal aangekomen drink ik thee met de monniken, loop drie rondjes om de stupa en loop weer naar beneden. Heel erg zen allemaal. Totdat ik afgelopen weekend op een iets langere tocht ging, en met twee Bhutanese vrienden in een klooster bleef overnachten.

Na het avondeten zaten we met de ongelooflijk vriendelijke hoofdmonnik, wiens officiële titel Lyopen is, urenlang te praten. Na een discussie over hoe boeddhisten respect hebben voor al het leven, heel erg hun best doen om het lijden van anderen te verzachten, etc. kwamen we uit op de kinderen.

Slaan, zo leggen mijn Bhutanese vrienden uit, is hoe je kinderen in het gareel houdt. Sinds een jaar of vijftien gebeurt het veel minder, want het is verboden door de koning. Helaas merk je het onmiddellijk aan de jeugd van tegenwoordig. De verschrikkelijke kapsels bijvoorbeeld. Slaan is natuurlijk niet goed, maar die kapsels zijn mogelijkerwijs erger.

Mijn vrienden (begin dertig) vertellen hoe ze vroeger op school bij de minste afleiding met een liniaal werden bewerkt. Lachend merkt de Lyopen op dat dit allemaal niets is vergeleken met wat er in de kloosters gebeurde. Gewoon geslagen werd er aan de lopende band. Voor specialere gevallen was er de zweep, met een heel dun uiteinde dat de huid van je vlees af trok. De benen van de Lyopen zitten onder de littekens. Soms probeerden kinderen weg te rennen. Hij memoreerde hoe die dan naakt in een enorme mand met een nare Bhutanese variant van brandnetels werden gegooid.

‘Like a death sentence’, beschreef de Lyopen het effect.

Sommige kinderen werden zo hard met houten bordenwissers geslagen dat ze er hersenschade aan overhielden.

Echt heel boeddhistisch is dat niet, merkte ik voorzichtig op. Kinderen een tik geven als ze niet opletten, tot daaraantoe, maar dit komt neer op regelrechte marteling. Zelf waren ze niet zo onder de indruk van het contrast. En bovendien: tegenwoordig gebeurt het toch alleen nog maar in afgelegen gebieden.

Cultuurverschil, zullen we maar zeggen.

Benjamin Sprecher is promovendus bij het Centrum voor Milieuwetenschappen Leiden