Cultuur
Doodgeschoten aan het Rapenburg
Geschiedkundige Alphons Siebelt organiseert Tweede Wereldoorlogwandelingen door Leiden. Mare liep met hem mee.
Petra Meijer
donderdag 30 april 2015
© Erfgoed Leiden

Als geen ander ziet historicus Alphons Siebelt de stad door de ogen van Leidenaren in de Tweede Wereldoorlog. Deze week verschijnt zijn boek ‘Hij zit bij de onderduikersbond’. Met Hans Blom stelde hij daarnaast het fotoboek Leiden 40-45 samen.

In elke straat wijst hij in hoog tempo huizen aan, regelmatig gevolgd door overlijdensdata. ‘Hier woonde een Joodse familie met vijf kinderen. Slechts een van hen heeft het overleefd. Daar woonde ook een Joods gezin, ze werden in Auschwitz vergast.’ Mare ging met hem wandelen en tekende tien oorlogsverhalen op.

1. Illegale briefopener

‘Op Breestraat nummer 161, waar nu boekhandel De Kler gevestigd is, heeft Ernst Loeb een interieurzaak. In 1942 neemt een Leidse NSB’er namens de Duitse roofinstelling Omnia-Treuhandgesellschaft zijn winkel in.’ Zijn naam wil Siebelt niet noemen, omdat het een bekende Leidse naam betreft. ‘Iedereen vindt het leuk om nazaat te zijn van een held, niemand wil familie zijn van een NSB’er.’ Hoe zo’n overname ging? ‘Duvel op, nu ben ik de baas.’

Ernst Loeb wordt op een kwade dag in 1942 gearresteerd voor illegaal wapenbezit. ‘Het ging om een briefopener in de vorm van een dolk. Hij wordt in Auschwitz vergast. Zijn schoonmoeder overlijdt in Theresienstadt. Van de vijf kinderen hebben drie de oorlog overleefd.’ Op 8 april 2010 werden er vier Stolpersteine gelegd voor de vier familieleden die in de oorlog werden vermoord. ‘Stolpersteine zijn bedacht door de Duitse kunstenaar Gunter Demnig. In Europa liggen meer dan 50.000 van dit soort messing steentjes, ter nagedachtenis aan slachtoffers van het nationaalsocialisme. Demnig legt ze op verzoek van nabestaanden. Het is de bedoeling dat je geest er even over struikelt, en dat je buigt voor het lot van deze mensen als je bukt om de tekst te lezen’, zegt Siebelt. Pas in 2016 zal Demnig Leiden weer bezoeken voor het bijleggen van stenen, tot die tijd zit hij volgeboekt.

2. In de fik

‘Op Nieuwstraat 12, schuin tegenover de huidige stadsbibliotheek, is een lokaal van de NSB gevestigd. Het pand waar de Wereldwinkel nu in zit, kan je huren. Daar heeft de NSB hun vaandels en trommels staan. De NSB was een gehate groep, maar na de capitulatie kunnen ze weer de straat op. Ze paraderen door de stad, wat steevast uitmondt in knokken en rellen.

‘In mei 1942 wordt het lokaal in de brand gestoken. Er worden drie mannen opgepakt. Zij krijgen een gevangenisstraf. Twee van hen spelen later nog een belangrijke rol bij de aanslag op Diederix, de directeur van het Arbeidsbureau (zie 5).’

3. Jodenjagers

‘Rechercheurs Willem de Groot en Adrianus Biesheuvel werken bij de Documentatiedienst van de Leidse politie, die belast is met het opsporen van vijanden van het Duitse rijk. Het zijn echte Jodenjagers. Ze hebben maar liefst 160 ondergedoken Joden gearresteerd, waar ze kopgeld voor ontvingen. Vooral De Groot is een fanatieke nationaalsocialist. Biesheuvel niet, maar hij is nu eenmaal rechercheur.

‘Op Oude Rijn 48 arresteren ze in juni 1943 vier onderduikers. Onder hen zijn Jacob Philipson, administrateur van het Joodse weeshuis, en zijn schoonouders. Een maand later worden ze in Sobibór vermoord. De rechercheurs weten echter dat er ergens nog een echtgenote en vijf kinderen moeten zijn. Ze sporen dochter Sara Philipson op, die zich – net als veel andere onderduikers – schuilhoudt in Rijnsburg. Op 17 januari 1944 willen ze het meisje oppakken, maar ze weten niet dat leden van de verzetsgroep KP-Johannes Post (KP staat voor knokploeg) zich ook in Rijnsburg ophouden. Een hen, Jan Wildschut, schiet op de rechercheurs en raakt De Groot, die overlijdt.

‘Uit vrees voor represailles worden de onderduikers snel geëvacueerd. De burgemeester van Rijnsburg verklaart echter dat de rechercheurs door vage figuren uit Leiden gevolgd werden, en dat de daders daar gezocht moeten worden. Zo weet hij een ramp te voorkomen. Sara ontsnapt. De kinderen van De Groot hebben naar verluidt beiden zelfmoord gepleegd, omdat ze niet om konden gaan met het verleden van hun vader.’

4. Fietsen verboden

‘Gustaaf Barnstijn komt op de fiets aangereden uit de Donkersteeg. Het is niet toegestaan om daar te fietsen. Een agent houdt hem staande, en ziet dan aan zijn papieren dat hij Joods is. Barnstijn is weliswaar gemengd gehuwd en daarom vrijgesteld van deportatie, maar dat geldt niet voor Joden die een overtreding begaan. De agent neemt Barnstijn mee naar het bureau en niet veel later wordt hij naar Auschwitz gebracht, waar hij wordt vermoord. We weten dat zijn vrouw toen in verwachting was. Zijn zoon wordt een paar maanden later geboren.’ Siebelt haalt even diep adem. ‘Ik stel me altijd voor hoe verheugd hij op zijn fiets zat. En hoe hij zo’n kleine overtreding met de dood moest bekopen. De betreffende agent heeft zich later nog moeten verantwoorden. Hij stelde dat er diverse omstanders aanwezig waren, die hem verplichtten om Barnstijn op te pakken.’

5. Silbertannemoord

‘Het is 3 januari 1944. Vanaf het Academiegebouw komt een tweetal mannen aangelopen, waaronder de directeur van het arbeidsbureau, Gerard Diederix. Het arbeidsbureau bevindt zich in de huidige nachtapotheek aan de Doezastraat, en roept jongemannen op voor gedwongen tewerkstelling in Duitsland, de zogeheten Arbeitseinsatz.

‘Twee van de verzetsstrijders die eerder het kringhuis van de NSB in brand hadden gestoken, willen de directeur van het arbeidsbureau vermoorden als hij op weg is naar het station. Normaal loopt Diederix via het Van der Werfpark, maar ditmaal komt hij via het Rapenburg. De verzetsstrijders moeten dus snel beslissen. Net voorbij Augustinus schieten ze hem neer. Diederix overleeft de aanslag, maar is zwaargewond. In reactie pakt de politie een kleine veertig prominente anti-Duitse Leidenaren op en brengt hen over naar het pand van de Feldgendarmerie aan de Boerhaavelaan. Ze besluiten drie van hen als vergeldingsactie, een zogeheten Silbertannemoord, te vermoorden. De eerste, huisarts Hans Flu, wordt bij de Kanaalweg neergeschoten. Schoolhoofd Harmen Douma wordt in Oegstgeest vermoord. De conrector van het Stedelijk Gymnasium, Chris de Jong, brengen ze naar het Rapenburg, waar ze hem executeren. Het is een duidelijk signaal: iedereen kan het horen en zien.’

6. Gewaagde rede

‘Tijdens de bezetting mogen er geen feestelijkheden meer plaatsvinden rond 3 oktober. De herdenkingsdienst in de Pieterskerk gaat echter wel door. In 1941 geeft dominee Hendrik Cornelis Touw een rede waar iedereen met open mond naar luistert. Hij spreekt over het Leidens Ontzet in actuele termen, over het koningshuis en het belang van hun kostbare geschenk: een eigen universiteit, die dan reeds door de bezetter gesloten is. De rede wordt ook uitgetypt en in grote oplage verspreid. Extra pikant is de aanwezigheid van de NSB-burgemeester en andere aanhangers van de nieuwe orde. Toch heeft Touw er verder geen problemen mee gekregen, wat wel opmerkelijk is.’ 

7. Knokploeg

‘Bij de Lombardpoort zijn de gemeentelijke kredietbank en een pandjeshuis gevestigd. Rond 1943 neemt de Landwacht, een paramilitaire organisatie onder het gezag van de SS, het pand in gebruik. De Landwacht kent een harde kern, die terreur uitoefent en bloed aan de handen heeft. De gewapende knokploeg (in uniform) controleert persoonsbewijzen op straat en verricht opsporingen. Omdat er regelmatig moordaanslagen werden gepleegd op NSB’ers, probeert de Landwacht hen te beschermen. Binnen de groep worden regelmatig mensen geronseld voor de SS.’

8. De school kan dicht

‘Vanaf 1941 is aan het Pieterskerkhof een Joodse school gevestigd, want de Joden mogen niet meer naar gewone Nederlandse scholen. Daarom vragen de Duitsers alle scholen om een lijst met namen van Joodse kinderen. De meeste scholen sturen braaf zo’n lijst op, alleen de gereformeerden geven er geen gehoor aan. Er worden twee lokaaltjes gehuurd om les in te geven. Tussen juni 1942 en maart 1943 worden alle Joodse kinderen die niet ondergedoken zijn gedeporteerd. Op 17 maart 1943, na de ontruiming van het Joodse weeshuis, waar de politie bij assisteert, wordt de school gesloten: officieel zijn er geen Joodse kinderen meer.’

9. Illegale guldens

‘Tijdens de oorlog heeft Leiden een NSB-burgemeester. Hij is goed bekend met Anton Mussert, maar verder is hij niet erg Duitsgezind. In de winter van ’42-’43 vindt op het stadhuis een merkwaardige ontmoeting plaats. Een groep Leidenaren die financiële steun verleent aan gezinnen waarbij de kostwinner in de problemen is geraakt en geldschieter Walraven van Hall van het Nationaal Steunfonds (NSF) komen met elkaar in contact. Ze gaan een samenwerking aan, waardoor er een Leidse afdeling van het NSF ontstaat. Zo ontstaat er een illegale infrastructuur. In heel Nederland besteedt de NSF op die manier tijdens de oorlog 80 miljoen gulden aan illegale activiteiten. De organisatie biedt niet alleen financiële hulp, maar zorgt ook voor veel valse papieren, helpt bij de verspreiding van illegale bladen en het zoeken naar geschikt werk voor onderduikers.’

10. Groentewinkel

‘De familie Kromhout heeft een groentewinkel op de hoek van de Diefsteeg, waar nu coffeeshop ’t Leidseplein zit. Het is een zeer gereformeerd gezin, met kinderen die reeds volwassen zijn. Vanuit hun geloofsovertuiging biedt de familie hulp aan onderduikers. Moeder doet de administratie rondom distributiebescheiden en zoon Cor wordt een plaatselijk leider van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers. Cor Kromhout en zijn vrouw Nel bieden ook onderdak aan een achttal onderduikers, in hun huis aan de Jacob Catslaan. Als de Duitse Sicherheitspolizei in de groentewinkel een Joods identiteitsbewijs vindt, pakken ze vader en zoon Rienus op. Vader keert snel terug, de zoon wordt tewerkgesteld.’

De bonnenbrigade

Tegenover het Kamerlingh Onnes Gebouw, aan de Langebrug, zit het Leidse distributiekantoor. ‘Als de oorlog uitbreekt kennen Leiden en omgeving een Joodse gemeenschap van ongeveer vijfhonderd mensen. Van hen wordt bijna de helft vermoord, de andere helft verlaat de stad of duikt onder’, vertelt Siebelt. ‘Maar het zijn niet alleen Joden die onderduiken. Een nog veel grotere groep bestaat uit mensen die zich proberen te onttrekken aan verplichte tewerkstelling in Duitsland – de Arbeitseinsatz – en kon daarom geen bonnen afhalen. In Leiden ontstaat een uitgebreid netwerk van inventieve ambtenaren die helpen om via een ingewikkeld spel bonnen vrij te maken voor onderduikers.’

In het boek Hij zit bij de onderduikersbond’. Hulp aan Leidse onderduikers in de Tweede Wereldoorlog, dat deze week verschijnt, beschrijft Siebelt heel precies hoe de illegale steun in Leiden geregeld was. ‘Het is misschien geen sexy onderwerp, als je het vergelijkt met knokploegen, overvallen en liquidaties, maar deze vorm van illegaliteit was wel veel belangrijker. Als je een overval pleegde had je misschien bonnen, maar deze waren vaak maar veertien dagen geldig. De illegaliteit zorgde er met bonnen voor dat onderduikers aan hun voedsel konden komen, wat vooral in de Hongerwinter van levensbelang is geweest.’

Alphons Siebelt, ‘Hij zit bij de onderduikersbond’. Hulp aan Leidse onderduikers in de Tweede Wereldoorlog, Primavera Pers, 240 pgs. € 24,50

Lezing historici Alphons Siebelt en Hans Blom

6 mei, 19.30 uur, Boekhandel Kooyker

Toegang € 5, gratis op vertoon van een studentenkaart. Wel even aanmelden via Kooyker.nl

Stadswandelingen met Alphons Siebelt

3 mei en 10 mei, 10.30 uur, start Van der Werfpark. 14.00 uur ‘Verdwenen Joods leven’, startpunt Beestenmarkt € 9, aanmelden via contact@onderduikers.nl

Liever zelf op stap?

De app Achter de gevels vertelt het verhaal achter ruim veertig huizen in de Leidse binnenstad. De app is gratis te downloaden op http://bevrijdingleiden.nl