Columns & opinie
Column: Kampbewaker
donderdag 30 april 2015

Vroeger, toen ik nog alle tijd van de wereld had, was ik compleet verslaafd aan simulatiespelletjes als Theme Hospital en Theme Park. In het pretpark kon je zelf instellen dat de patat extreem zout was, zodat mensen meer drankjes gingen kopen. En hoe heftiger de achtbanen, hoe meer bezoekers. Maar je moest ook schoonmakers inhuren om achter de kotsende kindjes op te ruimen. Allemaal afwegingen die het managen van een winstgevend pretpark of ziekenhuis een leuke uitdaging maakten.

Onlangs liet ik me verleiden tot de aankoop van een moderne opvolger. ‘Herleef die glorietijden van vroeger! beloofden de makers. ‘Bouw je eigen gevangenis!’

En het was fantastisch.

Binnen vijf minuten had ik een kleine bajes gebouwd, arriveerden er wat gevangenen en leek alles pais en vree. Maar toen moest er een keuken komen. En genoeg koks. En schoonmakers en een psycholoog en vooral heel veel bewakers met honden.

Natuurlijk moet er in een beetje gevangenis ook verdiend worden. Voor elke gevangene krijg je geld. Dus: zo groot mogelijk opschalen is het devies. Maar uiteindelijk zit je met een enorme berg gevangenen die niets anders doen dan ruimte innemen. Gelukkig krijg je ook geld voor executies. Dubbel bonus dus, als je iedereen op death row zet. Tot diep in de nacht was ik bezig met het optimaliseren. Fantastisch. Al stel ik me voor dat mijn gevangenen daar anders over dachten.

Onlangs, op de eerste echt zonnige dag van het jaar, was ik met mijn oma en een vriendin van haar aan het lunchen. De vriendin memoreerde over hoe ze aan het begin van de oorlog, als peuter nog, in Indonesië woonde. Toen dat werd ingenomen door de Japanners raakte ze gescheiden van haar ouders. Daarna was ze in haar eentje opgegroeid in een Japans concentratiekamp.

Uiteindelijk werd ze wonder boven wonder weer herenigd met haar moeder. Maar omdat ze in het kamp alleen Nederlands had leren spreken en haar moeder Koreaans was, konden ze niet met elkaar communiceren. Als klein meisje barstte ze in huilen uit. Ze wilde terug naar het kamp. Een jaar later overleed de moeder aan leukemie.

Van mijn eigen familie is het overgrote deel in Auschwitz geëindigd, dus van dit soort verhalen ken ik er genoeg.

Onwillekeurig moest ik terugdenken aan mijn eigen gevangenis. Daar heb ik een educatiezaaltje gebouwd, zodat sommige gevangenen zich kunnen bijscholen. Die gaan dan beter opgeleid terug de maatschappij in. Maar de overgrote meerderheid van mijn gevangenen verlaat mijn institutie in een grafkist. Net als mijn familie toentertijd.

Ik weet het: Benjamin die opeens de rol van kampbewaker aanneemt, dat is pijnlijk. Moet ik stoppen met spelen? Natuurlijk niet. Het blijft een intellectuele uitdaging. Volgens het spel hebben mijn gevangenen allemaal hun straf verdiend. Het zijn niet eens echte mensen. Ze lijken er wel op, maar als je er zo veel over de kling jaagt zie je uiteindelijk alleen maar getallen. Een beetje zoals met die bootvluchtelingen op de bodem van de Middellandse Zee.

Benjamin Sprecher is promovendus bij het Centrum voor Milieuwetenschappen Leiden