Wetenschap
Is dit een persoon?
De grens tussen mens en dier is lastig te trekken, betoogt literatuurwetenschapper Berrie Vugts. Misschien is het slimmer om een stap terug te zetten, en daarna pas te gaan denken over het toekennen van rechten aan dieren, denkt hij.
Bart Braun
woensdag 11 maart 2015

Mensen hebben het maar goed voor elkaar, met zijn allen. Wij hebben rechten, en de dieren niet of nauwelijks. Als dieren al rechten hebben, dan is dat bovendien maar al te vaak omdat wij mensen iets van elkaar vinden, en het beest daar een lijdend voorwerp in is. U mag geen seks hebben met dieren, bijvoorbeeld. Niet omdat het dièr een seksuele integriteit heeft die u niet mag schenden – dan zou de fokker met zijn spermaspuit het moeilijk krijgen – maar omdat wij, de mensen, bestialiteiten maar viesbah vinden.

Koks die op televisie een levende kreeft verwerken krijgen boze brieven: je moet kreeften diervriendelijk doodmaken. Als de kreeft echt rechten mocht hebben, zou hij waarschijnlijk het recht om helemaal niet doodgemaakt te worden verkiezen boven het recht op een verdoofde dood. Maar de kreeft heeft niks te zeggen.

Bij dieren die meer op mensen lijken, gaat het jeuken. Wat is er zo bijzonder aan mensen dat zij alle rechten krijgen? Wat hebben menselijke kasplantjes, baby’s, en seriemoordenaars met elkaar gemeen? Wat is dat bijzondere dat hen rechten geeft die zelfs voor de allerslimste en aardigste beluga-walvissen, chimpansees en grijze roodstaartpapegaaien afgesloten blijven? En als je een ander criterium neemt dan het toevallig behoren tot de soort Homo sapiens, wat moet dat criterium dan zijn, en waarom?

Onze omgang met dieren is een van de heetste filosofische hangijzers van dit moment. Over honderd jaar kijken we terug op het dierenrechtendebat of als het begin van het einde van de dieren-Holocaust, òf als het modernere equivalent van discussies over hoeveel engelen er op een speldenknop kunnen dansen. Komende woensdag mengt promovendus Berrie Vugts zich in de intellectuele arena, als hij zijn proefschrift verdedigt. De titel? The Case Against Animal Rights.

Het boekje is, zoals de ondertitel al aangeeft, ‘een literaire interventie’. Vugts gebruikt literaire teksten om filosofisch-juridische vragen over dierenrechten te onderzoeken. Van juridische essays tot Heideggers filosofie tot de poëzie van Argentijn Jorge Luis Borges tot George Orwells Animal Farm: overal weet hij handvatten te vinden.

‘In het recht is objectiviteit een heel belangrijke waarde’, zegt Vugts. ‘Maar die pretentie van objectiviteit gaat voorbij aan de rol van taal. Als je gaat nadenken over dieren en waarom ze rechten zouden moeten hebben, dan ontdek je al snel dat er niet zo gek veel verschil zit tussen varkens en honden. Ze zijn ongeveer even slim en sociaal. Er gebeurt echter iets in de taal, ook juridisch, waardoor ze wel heel verschillend kunnen worden behandeld. De VS kennen bijvoorbeeld best veel dierenrechten, maar landbouwdieren zijn daarvan uitgesloten. Dat soort vragen probeer ik met behulp van literatuur te onderzoeken.’

Eén zo’n vraag: wat is precies een persoon? Er gaan vanuit filosofische hoek met enige regelmaat stemmen op om mensapen of dolfijnen de status van ‘niet-menselijke-personen’ te verlenen. Kan een dier een rechtspersoon zijn? Vugts denkt van niet. ‘Je brengt dieren dan binnen ons juridische model. Dat is echter gebaseerd op een sterke scheiding tussen mens en dier, waarin menselijkheid juist gebaseerd is op het afzetten van de mens tegen het dier.’ Bovendien moet je dan ook legitimeren welke dieren je geen persoon laat zijn, en waarom. De dieren op de Animal Farm worstelen daar ook mee: eerst stellen ze een regel in dat twee poten slecht zijn. Vervolgens klagen de vogels: zij hebben immers ook twee poten. Het leidende varken legt vervolgens uit dat vleugels technisch gesproken ook poten zijn. Vugts: ‘In plaats van de oude grens – die tussen mens en dier – trek je nu een nieuwe. Het hele feestje begint gewoon opnieuw.’

Het debat moet een andere kant op, vindt Vugts. ‘Het blijft steeds maar gaan over de vraag waar je je grens trekt. Je wil niet weten hoeveel er geschreven wordt: er zijn talloze theoretici mee bezig, maar er gebeurt vrijwel niets. We moeten juist ophouden met het juridiseren van het dier, en eerst een stap terug doen. De relatie tussen mens en dier herformuleren, en dat dus anders dan alleen maar in oppositie tot elkaar. Pas als we daarin slagen, zou je eens kunnen gaan denken aan het toekennen van rechten.’

Dierenvrienden zullen Vugts die opstelling niet in dank afnemen. Vrijwel alle verbeteringen die de mensheid heeft gemaakt in het dierenwelzijn, kwamen er juist door de juridische weg. De Europese bio-industrie is nog steeds geen pretje, maar de dieren hebben meer ruimte dan vroeger. Wie een dierproef wil doen, moet zich aan uitgebreide en strenge wetgeving houden. In Zwitserland is het verboden om één lama te houden – hij heeft volgens de wet recht op een vriendje of vriendinnetje.

Vugts: ‘Veel verder dan dat gaan we volgens mij niet komen; ik ben niet zo positief over die kleine succesjes. Of je nou één of twee kippen houdt per A4tje, maakt weinig uit. Ons economisch systeem laat ook niet zoveel ruimte voor verbetering.’

Ons paradigma – de manier waarop we over mens en dier denken – is aan het veranderen, vervolgt hij. ‘Je bespeurt een zekere status anxiety over de mens en zijn plaats in de orde der dingen. Je ziet het in de kunsten, en je ziet het in de vragen die over dieren en dierenrechten gesteld worden.’ Dat betekent echter niet dat Vugts rekent op een nieuwe orde met meer harmonie. ‘Ik verwacht dat het eerst erger wordt, en dan nog erger. Ik denk niet dat de mensheid vegetariër wordt. Als je onze huidige omgang met dieren een probleem vindt, dan zal dat probleem voortduren. Met het moraliteitsprobleem – de vraag of die omgang goed of slecht is – heb ik me overigens niet bezig gehouden. Mijn proefschrift gaat over het filosofische probleem, en de problemen van het recht zoals dat door taal wordt gevormd en verbogen. Het probleem van een rechtssysteem dat nog steeds gefundeerd is op de traditionele oppositie tussen mens en dier, is dat het al snel excessief arbitrair wordt. Zodra je de schijn van objectiviteit of rechtvaardigheid erbij neemt, ontspoort het. Je kan beter erkennen dat volmaakt objectief zijn niet kan, en proberen om het redelijkst of het beste te handelen.’

Berrie Vugts, The Case Against Animal Rights – A literary intervention, Promotie is op 18 maart