Wetenschap
Mens door vis
Het eten van vis heeft een grote rol gespeeld in de evolutie van de mens. Archeologe en biologe José Joordens onderzoekt dat met fossiele visresten in de Keniaanse woestijn, en schelpen uit Java. Maar ook bij de visboer op de Leidse markt.
woensdag 4 maart 2015

Olifanten hebben een grote neus, eenden enorme piemels... en mensen? Mensen hebben een gigantisch hoofd, in verhouding tot hun lichaam. Daar denken we mee, en dat kunnen we het beste van alle dieren. Het is wel wat ongemakkelijk met kindertjes baren, zo’n groot hoofd. Mensen moeten bovendien jarenlang hulpeloos opgroeien voordat die hersenen echt up and running zijn. Maar dan heb je ook wat: van de toneelstukken van Shakespeare en de Sixtijnse Kapel tot alpenkruiden-smeerkaas in een tube.

De precieze afstamming van de mens is nog lang niet opgehelderd, maar als je de schedels die we hebben op een rijtje legt, zie je dat ze steeds groter worden. Daar kun je twee vragen over stellen: waarom is dat zo, en hoe is dat zo gekomen? De archeologie en de biologie vinden allebei dat die vragen tot hun vakgebied behoren. José Joordens, de Leidse wetenschapper die zich hierover buigt, is dan ook een biologe die werkt bij de faculteit Archeologie.

Eind vorig jaar was ze wereldnieuws. Op een fossiele schelp uit Java vond ze een zigzagtekening die vrijwel zeker is gemaakt door Homo erectus, een inmiddels uitgestorven mensensoort. Daarmee is het de oudste tekening ooit die gevonden is, vier à vijf keer zo oud als de oudste afbeeldingen die Homo sapiens maakte, honderdduizend jaar geleden.

Waarom bekijkt iemand die onderzoek doet naar grote hersens een verzameling fossiele zoetwatermossels? Dat heeft te maken met de samenstelling van hersenen. Denk aan de scène uit Breaking Bad, waarin Jesse een lijk probeert op te lossen in een badkuip vol zuur? Daar bleven de hersenen heel. Die lossen minder goed op, omdat ze zo vet zijn. Om hersenen te maken heb je vetten nodig, meer specifiek onverzadigde vetten met lange vetzuurketens. Er moet ook voldoende jodium in je dieet zitten – in Nederland waren bakkers daarom tot 2009 verplicht het toe te voegen aan hun brood. Watervoedsel – vis, zeewier, schelp- en schaaldieren – is een goede bron van die stoffen.

Er komt steeds meer bewijs dat oermensen die bron ook goed wisten aan te boren. In 2010 liet een Zuid-Afrikaanse archeoloog zien dat twee miljoen jaar geleden al meerval en krokodil werd gegeten in het Keniaanse Turkana-bekken, de wieg van de mensheid. De schelpen van Joordens trokken de aandacht vanwege die zigzag, maar haar Nature-publicatie erover liet ook zien dat Homo erectus die dingen gebruikte als gereedschap en als voedsel. ‘Die krassen waren eigenlijk bijzaak’, zegt ze zelf.

Het Journal of Human Evolution had recent een themanummer over de rol van water in de evolutie van het brein, gedrag en eetpatroon van mensen. Joordens en een aantal collega’s schreven hun bijdrage over de vetzuursamenstelling van verschillende vissen. Eén van hen had in Afrika allemaal monsters genomen van de plaatselijke zoet- en zoutwatervissen. Als vergelijkingsmateriaal sloegen de onderzoekers ook vissen uit Nederlands zoetwater en de Noordzee in op de markt. In totaal bepaalden ze van 59 verschillende soorten het gehalte onverzadigde vetzuren. Er zitten grote verschillen tussen de soorten: sardientjes zijn baggervet en de Tanziaanse olifantsnuitvis Mormyrus kannume juist niet. Wie echter een gevarieerd patroon van de verschillende vissen eet, krijgt grofweg overal evenveel onverzadigde vetten binnen, of je ze nou haalt uit zoet, zout, warm of koud water.

Daarmee is de ‘hoe-vraag’ over onze hersens verklaard: oermensen die zich vanuit Afrika over de wereld verspreidden, konden in water de bouwstoffen vinden om hun grote hersens mee te maken.

De waarom-vraag is moeilijker. Het is niet zo dat mensen grote hersens kregen omdat er vis te eten viel: als je van vis eten grote hersens kreeg, hadden vissen zelf wel grote hersens. ‘Je moet onderscheid maken tussen een faciliterende en een sturende factor’, zoals Joordens het zegt. ‘Ik denk dat de beschikbaarheid van vetzuren het eerste is.’ Over wat dan de sturende factor was, bestaan boeken vol met theorieën: indruk maken op het andere geslacht, steeds complexer sociaal gedrag, koken met vuur, samenwerken met andere dieren en nog veel meer. ‘Iedereen is snel geneigd om single issue te worden op dit onderwerp, maar waarschijnlijk speelden heel veel factoren elk een beetje mee.’

Ze is ervan overtuigd dat als ze nog verder teruggaat in de tijd, ze ook daar bewijzen voor visconsumptie zal vinden. Dat betekent voor haar: terug naar het Turkana-bekken, waar ze haar promotieonderzoek verrichtte. ‘Welke rol heeft de Oost-Afrikaanse kust gespeeld vijf tot tweeëneenhalf miljoen jaar terug, voordat Homo erectus bestond? Ik denk dat er fossielen zijn die daar meer over kunnen vertellen, maar dat die alleen nog niet gevonden zijn. Mijn grotere onderzoek is erop gericht om die te vinden. Ik blijf hameren op het belang van water, want we komen er steeds meer achter hoe belangrijk het is om vis te eten.’