Achtergrond
'Studenten springen naar de lat die je legt'
Maandag presenteerde de Universiteit Leiden het instellingsplan Excelleren in vrijheid, waarin de koers tot 2020 staat uitgestippeld. Mare vroeg het college van bestuur om een toelichting. ‘Studenten moeten het gevoel hebben dat er iemand op hen let.’
woensdag 11 februari 2015
© Marc de Haan

‘Er staat weinig in het nieuwe instellingsplan dat niet ook al in het vorige stond’, zei Carel Stolker (de middenste op de foto, - red) maandag tijdens de viering van de dies. ‘En dat is goed nieuws’, aldus de rector magnificus en voorzitter van het college van bestuur. ‘Het betekent dat er sprake is van continuïteit. Het gaat goed met de universiteit terwijl de wereld om ons heen zo onrustig is.’

Toch zijn er voldoende uitdagingen voor de universiteit, aldus het college, dat naast Stolker bestaat uit vice-rector magnificus Simone Buitendijk en vice-collegevoorzitter Willem te Beest. Zo dwingt de invoering van het leenstelsel de universiteit fors te investeren, moeten de studierendementen verder omhoog, komen er steeds meer buitenlandse studenten naar Leiden en moet het diversiteitsbeleid op poten worden gezet.

Er lijkt niet zoveel veranderd te zijn ten opzichte van het vorige instellingsplan, behalve dat er niet meer wordt ingezet op groei van de universiteit. Waarom niet?

Te Beest: ‘In het vorige instellingsplan lag de nadruk wél op groei, omdat ons marktaandeel van tien procent was weggezakt tot zeven procent, zelfs iets minder. De universiteit wordt bekostigd op basis van studentenaantallen. Om een brede universiteit als die van Leiden overeind te houden, is een bepaald marktaandeel nodig. Die tien procent is weer bereikt. We zullen sowieso nog groeien de komende jaren.’

Buitendijk: ‘Er is ook een heleboel wél veranderd: vooral op het gebied van onderwijs zijn er nieuwe aspecten bijgekomen. We gaan er voor zorgen dat onze studenten actiever gaan deelnemen aan de universitaire gemeenschap.’

Tijdens de Hoger-Onderwijs-Tourbijeenkomst haalden minister Bussemaker en u stevig uit naar de studenten en hun gebrekkige motivatie. Hoe wilt u die mentaliteit veranderen?

Buitendijk: ‘Ik ben meer van verleiden dan van dwingen en harde pressie. Ik geloof helemaal niet in luie studenten. Ze worden lui gemaakt door een bepaald systeem. We moeten studenten laten zien wat er hier te halen is, en wat ze straks nodig hebben voor een goede kans op de arbeidsmarkt.’

‘Ze moeten onmiddellijk letterlijk bij de les worden gehouden. Bij rechten bijvoorbeeld, zijn werkgroepen verplicht, evenals deelnemen aan de eerste tentamenmogelijkheden, er zijn veel deeltoetsen. In de loop van hun studie weten ze echt wel hoe het moet, maar bij binnenkomst hebben ze dat nog niet direct in de vingers.’

Stolker:Belonging en tracking, dát zijn de twee belangrijke woorden blijkt uit veel onderzoek. Je moet ergens bijhoren, en studenten moeten het gevoel hebben dat er iemand op hen let, dat ze niet hulpeloos en onzichtbaar kunnen falen. Vooral bij heel grote opleidingen is dat belangrijk.’

Buitendijk: ‘Daar is het mentoraat voor, daar is het studieplan voor. Wij vinden dat niet schools.’

Uit onderzoek naar studiesucces blijkt dat dergelijke maatregelen, vooral het stapelen daarvan, niet altijd te werken. Waarom toch invoeren?

Buitendijk: ‘Wij stapelen niet. Een bindend studieadvies (bsa) in het eerste én in het tweede jaar is geen stapeling: het is een voortzetting van beleid. Dat proberen we bovendien óf te baseren op bestaand onderzoek, of we gaan met elkaar uitzoeken of het inderdaad het beoogde effect heeft. Deeltoetsen, het mentoraat en het studieplan zijn allemaal evidence based.’

Te Beest: ‘We zien dat de uitval afneemt en het gemiddeld aantal behaalde studiepunten per jaar neemt toe.’

Stolker: ‘Bij het systeem dat bij Rechten werd ingevoerd, was het ook een eis van studenten dat ze wel wilden weten of het werkt. Daar is drie jaar lang echt kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar gedaan.’

Buitendijk: ‘Met het verhogen van het bsa idem dito. Toen dat van dertig naar veertig ging, zagen we dat het aantal weggestuurde studenten juist daalde. Studenten springen naar de lat die je legt. En het meeste gemopper hoor je van studenten die maatregelen wél nodig hebben.’

Te Beest: ‘Als je bij je bijbaantje in de kroeg vier glazen bier naar een tafeltje moet brengen; en onderweg valt er een, dan kun je ook niet tegen je baas zeggen: maar dat is toch 75 procent?’

De universiteit hecht, volgens het instellingsplan, zeer aan het rijke verenigingsleven. Kan dat, naast al die maatregelen?

Buitendijk: ‘Het is niet dat wij in Leiden de Europese afspraken om 180

punten in je bachelor te halen verdubbelen. We vragen normale dingen.’

Te Beest: ‘De vorige rector Paul van der Heijden vroeg bij het begin van het academisch jaar altijd: “Hoeveel uren zitten er in een week? Hoeveel daarvan slaap je? Hoeveel studeer je? Hoeveel blijft er over?” Héél veel.’

Stolker: ‘Wat studenten uiteindelijk uit hun tijd in Leiden halen is niet

alleen wat ze aan de universiteit leren, maar ook hun netwerk, manieren van samenwerken, vriendschappen. Zeker naarmate ze vaker langer thuis blijven wonen, zullen ze dat toch ergens moeten leren. Niet dat je alleen maar tot diep in de nacht bier moet drinken. Als je dat niets vindt: vooral niet doen. Er zijn ook heel veel studieverenigingen, sportverenigingen. En daar moet wel tijd voor zijn.’

Te Beest: ‘Daarin zit ook dat letten op elkaar.’

Stolker: ‘Wat ook interessant is, is dat veel masterstudenten nu terechtkomen tussen grote groepen internationale studenten. Als je ergens drive en passie ziet, ook wat betreft studieresultaten, is het daar wel. In mijn tijd moest ik de competitie vooral aangaan met jongens uit de straat.’

Maar juist op die internationalisering is, onder andere in de universiteitsraad, ook wel eens kritiek te horen. Zijn er geen keerzijdes, zoals verschraling van het masteronderwijs?

Buitendijk: ‘Dat herkennen wij toch niet. We moeten er wel op letten dat docenten geen dingen uit de bachelor gaan herhalen, wanneer masters niet exact aansluiten. Maar we zien niet dat internationale studenten de masters verschralen. Ze brengen juist een ander studie-ethos met zich mee.’

Te Beest: ‘En niet alleen dat: ook community building functioneert anders in international classrooms.’

Stolker: ‘Maar dat moet ook van de organisatie komen. Bij rechten konden duizend studenten elke maandagochtend weer bepalen in welke groepen ze terechtkwamen. Daar ontstond geen gemeenschappelijk gevoel, tot we ze in groepen van dertig bij elkaar plaatsten. Toen gingen ze samen op wintersport, eten, tentamens voorbereiden.’

En hoe zit het met het Engels van docenten?

Buitendijk: ‘De kritiek daarop blijft vrij anekdotisch. In aanloop naar de Engelstalige bachelortrack bij archeologie, worden alle docenten door de wasstraat gehaald en op hun Engels getoetst. De enkeling die het niet haalt, krijgt gewoon bijscholing. Ik weet niet wat de verhalen waard zijn: volgens de internationale Student Barometer is het Engels van onze docenten helemaal top. De vraag is ook in hoeverre studenten dat goed kunnen beoordelen. Ik ken ook een anekdote van een native speaker die slechte studentenbeoordelingen krijgt voor z’n Engels.’

Stolker: ‘In het onderwijs probeer je natuurlijk wel een student die iets niet goed snapt het op een ándere manier nog eens uit te leggen. En op nóg een andere manier. Niet-native speakers hebben misschien eerder de neiging om het nog eens op dezelfde manier te doen. Dat herken ik bij mezelf ook. Maar dat gaat veranderen: tweetalig onderwijs was er in onze tijd helemaal nog niet.’

Het leenstelsel zou geld moeten vrijmaken voor investeringen in onderwijs. Waar denkt u in Leiden aan?

Te Beest: ‘Het gaat om zo’n zes miljoen per jaar. De eerste investeringen komen nog uit eigen middelen, omdat anders de student van nu er niets van merkt. Een idee van de universiteitsraad is bijvoorbeeld: de openingstijden van de bibliotheek in het weekend fors oprekken. Zulke onderwerpen kunnen prima tot stand komen in overleg met de universiteitsraad en anderen.’

Ook dat is een onderdeel van de plannen van de minister: het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting. Hoe wordt dat in Leiden georganiseerd?

Te Beest: ‘Wij zullen met de universiteitsraad om tafel gaan zitten om afspraken te maken. Ik verwacht geen vreselijke taferelen. Het gaat immers niet om hen, niet om ons, maar om de universiteit.’

Volgens het ministerie moeten universiteiten en de medezeggenschap dat zelf vormgeven. Geldt het wat u betreft ook op faculteitsniveau, of gaat het alleen om de universiteitsraad?

Te Beest: ‘Het gaat om de universitaire, en niet om de facultaire begrotingen. Wanneer beslissingen over die laatste universitair worden overruled, heb je namelijk een probleem. Dat instemmingsrecht geldt dus aan één tafel.’

Stolker: ‘En niet aan acht.’

Uit de universiteitsraad komen signalen dat het wetenschappelijk personeel het steeds drukker krijgt, maar werkdruk wordt níet heel uitgebreid genoemd in het instellingsplan.

Te Beest: ‘Wij horen de signalen ook. Het is een ingewikkeld probleem. De universiteitsraad heeft daarover een notitie gemaakt en in de komende personeelsmonitor worden er vragen over gesteld. De verhouding tussen het aantal studenten en het wetenschappelijk personeel verbetert echter juist. Maar er zijn tal van andere verklaringen. Dag en nacht zijn wij bereikbaar. Dat speelt een kolossale rol, die we met z’n allen geweldig onderschatten.’

Stolker: ‘Toen ik in 1979 universitair medewerker werd, was er tussen halver­wege juni en september eigenlijk niets. Een enkel hertentamen, geen visitaties, geen accreditaties, geen functioneringsgesprekken. De hoeveelheid onderwijs die je gaf, bepaalde ook de hoeveelheid onderzoek die je kreeg. Geen spannende tour langs de fondsen van NWO of Brussel dus, waarin je ook pech kunt hebben. Dat is enórm veranderd en veroorzaakt gemakkelijk stress.’

Diversiteit komt wel aan bod in het instellingsplan. Wat zijn op dat gebied concrete stappen?

Buitendijk: ‘Als er een magic bullet was, hadden we die al gevonden. Bij elke carrièrestap verdwijnen er meer vrouwen dan mannen. Dat ligt deels aan dezelfde kwesties, maar soms verschilt het per stap en per organisatieonderdeel. Bij de bètafaculteit zie je bijvoorbeeld dat de verschillen op het laatst kleiner worden: om de weinige vrouwelijke UHD’s díe er zijn, wordt landelijk gevochten. Die worden allemaal hoogleraar. Maar bij de doorstroom van master naar promovendus zijn de verschillen weer heel groot. Of je het nu hebt over gender, seksuele oriëntatie of etniciteit: we moeten verschillen zien als iets positiefs. Omdat we heel erg vanuit onze eigen kaders denken, herkennen we talent van andere groepen moeilijker. Daarom moet je dit vanuit de organisatie oppakken.

Te Beest: ‘Want in het denken gaat al veel fout. Zelfs in de wetgeving: van de nieuwe wet Werk en Zekerheid mag je eenmalig een tijdelijk contract van zes jaar aanbieden, waarin je een aantal milestones moet halen. Sommige daarvan duren vijf jaar. Wie zwanger wordt, haalt het dus al niet.’

Buitendijk: ‘Met onze diversity officer willen we ervoor zorgen dat zulke dingen gezien worden. Zónder te stigmatiseren, of studenten het gevoel te geven dat je hen onterecht helpt. Maar je ziet de kloof in studiesucces tussen westerse studenten en niet-westerse allochtone studenten toenemen. Daar moeten we iets aan doen.’

De binding met Den Haag wordt in het instellingsplan een belangrijke opdracht genoemd. Hoe worden de banden aangehaald?

Stolker: ‘Wat we in Den Haag doen, is een enorm succes. Daar moet je niet paniekerig over doen. Zonder twijfel komen er daar ook Quintus-achtige huizen, en Minerva-achtige sociëteiten. Maar je wilt natuurlijk één community in twéé steden. Studenten die voor onze Campus Den Haag kiezen, weten vaak goed wat ze willen: het onderwijsprogramma, de internationale stad, én een diploma van de wereldwijd bekende Universiteit Leiden.’

Heeft u als bestuurder veel aan uw studerende kinderen?

Stolker: ‘Enorm! Mijn oudste dochter is hier anderhalf jaar geleden afgestudeerd in de rechten. Ik heb haar in mijn boek uitvoerig bedankt. Als je echt wil weten als decaan wat er in je faculteit gebeurt, moet je je kind er inschrijven.

‘Mijn tweede dochter zit op de musicalacademie in Tilburg. Het is een interessante combinatie: die acht, negen, tien contacturen in Leiden, tegenover de 45 contacturen per week in het kunstonderwijs: waanzinnige binding, heel strenge selectie aan de poort, ook naar het tweede jaar, en dagelijkse feedback. Wij kunnen best wat van de kunst- of de sportacademie leren.’