Studentenleven
Inburgeren: De sportieve student
Tim Meijer
woensdag 28 januari 2015

Zondag heb ik de marathon van Marrakesh gelopen. Ik had nog nooit eerder een marathon gelopen. Sterker nog, tot zeven maanden geleden had ik nog nooit hardgelopen. Maar Joris, een vriend van me, had gevraagd of ik mee wilde doen en ik kon niet bedenken waarom niet, dus schreven we ons in en begonnen we met trainen.

Het eerste wat ik ontdekte nadat ik hardloopschoenen en plastic sportkleren had gekocht was dat ik het eigenlijk helemaal niet leuk vond, dat hardlopen. Het is saai, gaat net te langzaam om wat te zien onderweg en in het begin was ik na twintig minuten al helemaal kapot. Maar ik had me al ingeschreven, dus ik kon niet meer terug.

Langzaamaan werd het lopen minder vervelend. Ik kon het langer volhouden en samen met Joris lopen was een soort van gezellig, al zou samen met Joris bierdrinken een stuk gezelliger zijn. Een paar vrienden waarschuwden me dat ik moest oppassen dat ik niet teveel op Dolf Jansen zou gaan lijken. Dus elke keer nadat ik gelopen had, bekeek ik mezelf in de spiegel. Als ik vond dat ik teveel op Dolf Jansen was gaan lijken, ging ik daarna heel veel eten. Dat doen hardlopers namelijk, had ik gehoord.

Toen we voldoende getraind hadden, gingen we naar Marrakesh. Een dag voordat we gingen lopen kwamen we aan. Omdat we bang waren dat we ziek zouden worden, hebben de we hele dag in dure westerse restaurants gezeten. De volgende ochtend stonden we op voor het licht werd, probeerden we ondanks de zenuwen wat te eten en gingen we naar de start.

De eerste helft kon ik Joris bijhouden. We praatten af en toe, maar waren vooral bang voor het stuk dat ons nog te wachten stond. Langs de kant stonden kinderen naar ons te zwaaien. Ze riepen ‘Bon Courage!’ en ‘ Yalla Yalla!’.

Nadat Joris bij me was weggelopen werd het zwaar. Na iedere stap wilde ik stoppen. Toch ging ik door, omdat ik mezelf voorhield dat als ik de marathon niet zou uitlopen, ik na de finish nog een hartig woordje met mezelf te spreken zou hebben. Ik ken mezelf een beetje, dus daar had ik geen zin in. Ik zong liedjes in mezelf die ik mij herinnerde uit de film Full Metal Jacket. De kinderen hadden plaatsgemaakt voor toeterende mannen in auto’s en op brommers, die erlangs wilden. Ik haalde steeds meer mensen in die waren gaan wandelen. Toen ik over de finish kwam was ik zo moe dat ik me niet eens besefte dat ik er was, dat ik niet meer hoefde te lopen.

Als ik vertelde dat ik een marathon ging lopen, waren de mensen onder de indruk. Ze vonden me sportief. Een marathon, zo werd me verteld, is immers niet niets. Toch zie ik mezelf niet als een sportieveling. Dat beeld werd nog maar eens bevestigd toen ik een paar weken terug in Mare las over een jongen die ultramarathons liep. Hij streefde ernaar om honderd kilometer in minder dan acht uur te lopen. Soms liep hij tijdens een trainingsronde zomaar een marathon in minder dan drie uur. Mijn eindtijd? 3.48.04. En daar ben ik als niet zo sportieve jongen best trots op.