Wetenschap
De vis uit je vriezer
De vis- en garnalenkwekerijen van Azië voorzien miljoenen mensen over de hele wereld van goedkoop dierlijk eiwit. Maar hoe verantwoord is het om dat te eten? Een Leidse promovendus probeerde dat uit te rekenen.
Bart Braun
woensdag 21 januari 2015

We noemen onze planeet ‘Aarde’, maar eigenlijk is het vooral zee. Die zeeën raken leeg, waarschuwen biologen. De totale hoeveelheid in het wild gevangen zeedieren stijgt nog steeds, maar van allerlei soorten – vooral de lekkere – is de piek bereikt, en komt er steeds minder binnen. Bij het vissen vallen ook nog een heleboel slachtoffers die we niet opeten; bijvangst, of dieren als schildpadden en dolfijnen die verstrikt raken in achtergebleven netten of lijnen. Sleepnetten trekken als een tapijtbombardement over de zeebodem, en laten een van leven verstoken woestijn achter.

In de Science van afgelopen week benadrukten Amerikaanse ecologen dat ingrijpen dringend nodig is om een defaunation disaster te voorkomen.

Als de hele mensheid echter morgen ophoudt met het eten van wilde vis, ontstaat er een nieuw probleem. In 2012 haalden de vissers van de wereld 91,3 miljoen ton vis en andere zeedieren omhoog, volgens de wereldvoedselorganisatie FAO. Als die vis, garnalen en schelpdieren vervangen moeten worden door iets anders, moeten er heel veel natuurgebieden omgeploegd worden om dat te verbouwen, of om het eten te verbouwen voor de dieren die we in plaats van vis gaan eten.

Zowel de natuur onder als de natuur boven water zijn dus dringend afhankelijk van een alternatieve manier om de mensheid van eiwit te voorzien. De ogen van de wereld zijn daarom gericht op Azië, dat in een hoog tempo industriële viskwekerijen uit de grond heeft gestampt. Van de bijna 70 miljoen ton gekweekte waterdieren die de wereld in 2012 produceerde, kwam de helft uit China en 90 procent uit Azië. De garnalen, de pangasiusfilets en de tilapia in uw vriezer komen naar alle waarschijnlijkheid uit een Aziatische kwekerij.

‘Hoe ethisch en duurzaam is het om die op te eten?’ vraagt promovendus Patrik Henriksson van het Leidse milieu-instituut CML. De Zweed heeft de afgelopen jaren hard gerekend aan viskwekerijen, om antwoord te krijgen op die vraag. De sommen in kwestie heten levenscyclus-analyses, en die leiden uiteindelijk tot een ‘voetafdruk’: de hoeveelheid landgebruik, geproduceerd CO², gebruikt schoon water, enzovoort. Recent liet hij in het vakblad Aquaculture de voetafdrukken van verschillende soorten garnalenfarms zien. ‘We proberen altijd meerdere categorieën te tonen, omdat het heel makkelijk is om blind te varen op één factor, en dan de fout in te gaan. Biobrandstoffen zijn bijvoorbeeld klimaatvriendelijker dan aardolie. Ze leiden echter ook tot de kap van regenwoud voor oliepalmplantages, en stijgende voedselprijzen. Je wil eigenlijk alle effecten meenemen in je berekening.’

Ook de aquacultuur heeft zo haar nadelen. ‘Met name in de jaren tachtig en negentig waren er enorme problemen. Veelvuldig gebruik van antibiotica, bijvoorbeeld. Mangrovewouden verdwenen om plaats te maken voor kwekerijen, die hun afvalwater lekten op de nabijgelegen koraalriffen. De grote tsunami van 2004 onderstreepte het belang van mangroves voor kustbescherming, en als kraamkamer van de zeevis; en veel landen beschermen ze nu beter. De kwekerijen liggen op veel plaatsen nu achter de mangrovebossen.’

Een ander probleem is dat vissen moeten eten. Een van de belangrijkste voedselbronnen is vismeel: de zeedieren die wij niet lekker vinden, gaan fijngemalen de aquacultuur in. Dat is natuurlijk niet zo efficiënt: ‘De zalmkweek-industrie gebruikt bijvoorbeeld meer viseiwit dan ze produceert’, illustreert Henriksson.

Maar ook hier gaat de industrie vooruit, benadrukt hij. ‘We moeten vooral de goede aanpak stimuleren. Pangasius en tilapia zijn omnivore vissen; er hoeft maar een paar procent vismeel in hun voedsel te gaan. Voor de rest eten ze planten: soya, cassave, maïs en rijstzemelen - het bruine spul om de rijstkorrel dat overblijft bij het slijpen van rijst. Als je dat soort afval, dat mensen niet of nauwelijks eten, kan gebruiken, maak je echt meer voedsel.’

In een recent artikel in Science bracht Henriksson samen met collega’s uit verschillende landen de Chinese vraag naar vismeel in kaart. Cijfers zijn moeilijk te krijgen, maar die vraag lijkt enorm. De beste inschatting van Henriksson en co is dat de aquacultuur in dat land jaarlijks 1,4 miljoen ton vismeel gebruikt; het equivalent van 6,7 miljoen ton vis. Een kwart van alle wild gevangen vis op de wereld gaat naar vismeelfabrieken.

Daar valt nog een hoop te winnen. Door vissen te kiezen die ook planten eten, maar ook door efficiënter om te gaan met de vis die nu al wordt gebruikt. ‘Het fileren van vis is hier in het Westen te duur. Een kabeljauw die op de Atlantische Oceaan gevangen wordt, wordt aan boord ingevroren, en gaat vaak naar China om daar te worden gefileerd. De kop en andere onderdelen blijven achter. Van een tilapia is maar een derde filet, de rest van de vis zou je tot vismeel kunnen malen. Dat gebeurt wel, maar nog niet overal en nog niet overal op z’n efficiëntst. Je zou het voor de hele markt willen doen.’

Eventuele zorgen over rare ziektes die voortkomen uit kannibalisme kun je omzeilen door de vissen garnalenmeel te geven, en de garnalen vismeel. Ook voor het langzaam opstapelen van zware metalen of andere gifstoffen zijn inmiddels technische oplossingen, zegt de onderzoeker.

Zelf is hij vegetariër, maar Henriksson stelt dat niemand zich schuldig zou moeten voelen over het eten van vis of garnalen uit aquacultuur. ‘Het is een goede manier om dierlijk eiwit te produceren. Omdat ze koudbloedig zijn, gebruiken ze veel minder energie dan zoogdieren, en is dus hun milieu-impact lager. De kwekerijen liggen in het water, dus is er minder competitie om het landgebruik. En vis is behoorlijk gezond, dus ook dat is een voordeel. Je hoort vaak dat de aquacultuur wel vies moet zijn, omdat het in China zit. Die vooroordelen zijn niet altijd juist. Het kan nog stukken duurzamer, maar ondertussen voeden de Chinezen wel miljoenen mensen.’

De Aziatische aquacultuur-industrie omvat meer dan honderd zoetwatervissen en zestig zeevissen, en een onbekend aantal schaal- en schelpdiersoorten. Daar valt in Nederland maar weinig van te proeven. Want wij eten vooral:

Pangasius

Nog niet zo gek lang geleden lag er ‘meerval’ in de Nederlandse supermarkten, maar die naam zie je nu niet meer. Er ligt wel een meerval, maar die heet ‘pangasius’ of ‘panga’. Die naam kan slaan op verschillende, verwante soorten, maar de Pangasius bocourti en de Pangasiodon hypophthalmus zijn het populairst. Een volwassen exemplaar van de laatste soort kan 130 centimeter lang en 44 kilo zwaar worden. De meeste panga’s komen uit viskwekerijen in Zuid(oost)-Azië; waar de productie tussen 2008 en 2012 vertwaalfvoudigde.

Tilapia

Smakeloze doch stevige vis, en dus heel geschikt om met veel te zoute marinade en al te verkopen aan mensen die niet van koken en niet van vis houden. Er zijn tientallen eetbare tilapia-soorten; de productie van Oreochromis niloticus bedraagt volgens wereldvoedselorganisatie FAO 3,2 miljoen ton. De achternaam niloticus betekent inderdaad dat de soort oorspronkelijk in de Nijl voortkwam, maar inmiddels worden ze vrijwel overal gekweekt. Ze stellen nauwelijks eisen aan de kwaliteit van het water, maar het moet wel warm zijn, namelijk 20 graden. In koudere landen kweken ze tilapia’s daarom in het afvalwater van energiecentrales.

Penaeidae

Een verzamelnaam voor zo’n twintig garnalensoorten, waarvan de bekendste (Penaeus monodon) hier wordt verkocht als tiger prawn. Samen met de verwante P. vannamei (in goed Nederlands: whiteleg shrimp) zijn de tijgergarnalen goed voor een wereldproductie van 4 miljoen ton. Vergeleken met de vissen moeten de garnalen relatief veel vismeel of –olie in hun dieet krijgen: ongeveer een kwart van de totale voeding.