Achtergrond
Geen papieren, wel enthousiasme
Jan Meijvogel (77) werkt maandag 50 jaar bij de Leidse universiteit. ‘Men keek indertijd niet zo naar papieren.’
Bart Braun
woensdag 26 november 2014
Jan Meijvogel: ‘Als ik bezig ben, voel ik me nog steeds achttien.’ © Taco van der Eb

‘Het begon in 1964, toen ik een eigen sterrenkijker probeerde te bouwen. Dat lukte niet, en zo kwam ik terecht bij de Leidse Sterrewacht, waar ik vroeg of ze wilden helpen. Dat wilden ze wel. Ze vonden me zelfs zo enthousiast dat ze me te werk wilden stellen. Men keek toen niet zo naar papieren, maar naar enthousiasme, en of je binnen het team paste.

‘Dus werd ik samen met mijn vrouw uitgenodigd bij professor Oort thuis, voor een gesprek met hem en zijn collega’s. Blijkbaar viel ik in de smaak, want ik kreeg de baan. Oort zei wel dat ik nu sterrenkunde moest gaan studeren. Dat was moeilijk, want ik had tot die tijd altijd gevaren, en daar heb je geen hogere wiskunde voor nodig. "Geen probleem", zei Oort: "Schuif gewoon aan bij de colleges van professor Oosterhoff, en alles wat je oppikt is mooi meegenomen." Ik moest vooral de popularisering gaan doen. Lezingen geven in het zaaltje van de Sterrewacht, en als het een heldere nacht was, keken we door de sterrenkijkers. Ik heb zo wel duizenden mensen voor me gehad.

‘Na een jaar of vijfentwintig ben ik weggegaan, en voor biologie gaan werken, als hoofd van de civiele dienst. Ik deed daar alles wat geen onderzoek of onderwijs was, van inkoop tot recepties regelen. Dat heb ik tot mijn veertigste dienstjaar gedaan. De lezingen over sterrenkunde geef ik nog steeds. Daar zijn ook lezingen over orchideeën en paddenstoelen bij gekomen, want ik ben nu nog steeds als gastmedewerker verbonden aan de hortus botanicus. Daardoor werk ik op 1 december vijftig jaar voor de Universiteit Leiden.

‘In de hortus fotografeer ik vooral orchideeën. Onderzoekers halen ze uit de meest exotische bestemmingen: Costa Rica, Indonesië, Papoea Nieuw Guinea. In de kassen van de hortus worden ze verzorgd en vertroeteld, en dan bloeien ze één keer. Dan zet ik ze snel op de foto, om vast te leggen hoe de bloem eruit ziet. Soms gaat het dan om soorten die in het wild al zijn uitgestorven.

‘De planten zelf ken ik niet. Ik fotografeer ze, en ik krijg van de mensen hier de namen. Met paddenstoelen is dat andersom. Daar zijn mijn vrouw en ik specialisten in; tweeduizend soorten zijn geen probleem. Mijn eerste echte foto – los van wat kiekjes van mijn familie – was van een paddenstoel. Ik weet het nog goed: het was een Echte honingzwam, op een begraafplaats in Parijs. Tegenwoordig richt ik me vooral op de lekkere kleine soorten. Sommige daarvan zijn elke dag anders, dus je moet echt geduld hebben om ze op hun mooist te fotograferen.

‘Ik ga gewoon door met foto’s maken en lezingen geven. Dinsdag geef ik er eentje in Haarlem. Als ik bezig ben, voel ik me nog steeds achttien.’