Columns & opinie
Column: Nooit meer vragen
Marc van Oostendorp
woensdag 18 juni 2014

Niets is lastiger in het docerend leven dan vragen stellen. Hoe maak je de perfecte meerkeuzevraag, de ultieme open vraag, het best mogelijke onderwerp voor een werkstuk? Ik hoor er bijna nooit iemand over. Facebook vult zich dezer dagen met vreugde over het einde van het semester, en klachten over het nakijkwerk, maar nooit bericht iemand over de schrijnendste pijn: die van het formuleren van een goed tentamen.

Ik durf het onderwerp nauwelijks aan de orde te stellen: voor je het weet komt er een nieuwe regeling die alle universitaire medewerkers naar een vijfweekse verplichte cursus Question Management stuurt. (De trainer: “Waarom spring je niet over de barrier die er staat tussen een goede vraag en jou, Marc?”)

Ik maak me ongeveer even zenuwachtig om die vragen als de studenten om hun antwoorden. Zullen de studenten ze wel begrijpen? En zijn ze tegelijkertijd niet al te simpel? Hoe krijg je het voor elkaar dat de punten van de studenten een mooie bell curve laten zien, met veel zessen en zevens, weinig onvoldoendes en weinig negens?

Wanneer ik dood ben en niet voldoende braaf geweest, word ik vast naar de onderwereld gestuurd waar ik tot het einde der tijden moet surveilleren over tentamens die ik zelf heb opgesteld. Ik zie de studenten fronsend naar het papier kijken en duizenden jaren lang hun hoofd schudden. Ergens halverwege de eeuwigheid komen de meesten hun voorbedrukte papier inleveren. Ik kijk ernaar en zie: ze hebben niets ingevuld. Ja, eentje heeft bij één vraag een onjuist antwoord gegeven en verder achter ieder ander vraagnummer een vraagteken gezet.

Ondertussen fronsen hun studiegenoten nog een halve eeuwigheid verder om het tentamen pas in te leveren wanneer de laatste klaroenstoten geklonken hebben.

Mondelinge tentamens zijn wat dat betreft beter: je kunt een vraag nog wat toelichten, of zelfs besluiten hem helemaal terug te trekken. Je kunt net doen alsof je de fout die je hebt gemaakt in je vraag, niet echt zo bedoelde. Je kunt hopen dat de studente die zo streng naar je zit te kijken, een beetje ontdooit en alsnog een goed antwoord geeft.

Maar het zwaarst is de promotie. Je leest het proefschrift en moet daar drie vragen voor formuleren: één die je in ieder geval moet stellen, één voor wanneer iemand anders dezelfde vraag gesteld heeft, één voor wanneer er nog tijd over is omdat de anders zo spraakzame kandidaat ineens alleen nog maar ja en nee weet te stamelen.

De buitenstaander denkt dat het er niet eens toe doet wát je vraagt: de kandidaat kan toch niet zakken op een slecht antwoord. Maar je wil wel een serieuze vraag stellen én de kandidaat niet laten afgaan tegenover de familie die met nieuwe vrolijke jurkjes van Desigual en gel in het haar op de eerste rij zit te glimmen. Dus moet je een vraag stellen waarvan iedereen die hem hoort denkt: ‘Oei!’ Behalve de kandidaat, die meteen ziet wat het antwoord is.

Zelfs dat kan misgaan. Eén keer had ik voor een kandidaat die altijd nogal onzeker was expres een heel doorzichtige vraag gemaakt die ik begeleid met welgemeende lofprijzingen zelfverzekerd stelde. Ik zal nooit de grote ogen vergeten die de kandidaat opzette, de opengevallen mand, de diepgevoelde angst: zo simpel kon een vraag niet zijn, daar moest een valstrik in zitten.

Had ik toen geen ander werk moeten zoeken? Zie je, ik kan wel prima vragen stellen – aan mezelf.

Marc van Oostendorp

is hoogleraar fonologische microvariatie