Wetenschap
Stemwijzer bij stemwijzers
Digitale stemhulpen zijn niet meer weg te denken uit Nederland, en ook in het buitenland duiken ze steeds vaker op. Toch vallen er best wat kritische kanttekeningen bij te zetten, aldus filosoof Thomas Fossen.
Bart Braun
woensdag 21 mei 2014
Europarlementariër Hans van Baalen (VVD), na afloop van het lijsttrekkersdebat voor de Europese verkiezingen, maandag aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit. ‘Er is niks mis met stemwijzers’, aldus de Leidse filosoof Thomas Fossen. ‘Als ze maar niet te s

En? Al gestemd vandaag? Als u bent gaan stemmen, of van plan bent dat nog te gaan doen, is de kans groot dat u zich daarbij hebt laten adviseren door een digitale stemhulp. Op sites als Stemwijzer.nl en Kieskompas.nl kan iedereen reageren op zo’n dertig stellingen. Daar rolt dan een lijstje uit van de partijen met wie u het het minst oneens bent (Stemwijzer), of een tweedimensionaal ‘politiek landschap’, met uw positie en die van de partijen erin (Kieskompas).

Zulke digitale stemhulpen zijn populair: voor Tweede Kamerverkiezingen vullen elke keer meer dan vier miljoen mensen de Stemwijzer in. In 2012 zelfs 4,85 miljoen: meer dan 38 procent van het electoraat. Het gaat hier niet alleen om een wat uitgebreidere variant op de Facebookquiz waarmee u kunt bepalen welke Disneyprinses u bent. De stemhulpen lijken een klein maar significant effect te hebben op de opkomst en zelfs op de keuze. Tenminste: als u eigenlijk al van plan was om op een partij te stemmen, en die partij rolt eruit, dan is de kans vervolgens ietsje groter dat u ook echt op die partij stemt, volgens onderzoek van onder meer Kieskompas-bedenker André Krouwel.

Ook in het buitenland zet men steeds vaker de Voting Advice Applications in, en daarmee zijn ze officieel onderwerp geworden van politicologisch onderzoek. Dat richt zich vooral op de vragen of stemwijzers invloed hebben en zo ja, hoeveel dan. Als ze daadwerkelijk invloed hebben – en het lijkt erop van wel – is de volgende vraag of de methodologie van die sites wel deugt.

Dat is niet iets triviaals. Sociaal wetenschappers krijgen er al vroeg ingetimmerd dat de manier waarop je een vraag stelt, de antwoorden beïnvloedt. De stelling ‘Europa moet stoppen met subsidie aan verliesmakende boerenbedrijven’ gaat over hetzelfde geld als de stelling ‘Voor onze voedselvoorziening zijn landbouwsubsidies noodzakelijk’. Toch zullen de uitslagen bij die stellingen niet elkaars spiegelbeeld zijn, want de menselijke perceptie is kneedbaar.

Mogen alle partijen meedoen, of alleen de grotere partijen? Ook maakt de samenstelling van de vragenlijst nogal uit: als er twee vragen over het milieu gaan in plaats van één, maakt dat de kans dat een groene partij hoog scoort een stuk hoger.

Dat is nog niet eens alles, betoogt filosoof Thomas Fossen in het politicologie-vakblad Electoral Studies. Samen met zijn Utrechtse collega Joel Anderson wijst hij een aantal onuitgesproken maar wel discutabele aannames aan die aan de stemhulpen ten grondslag liggen.

‘De makers zouden explicieter kunnen zijn over de omstreden politieke veronderstellingen en keuzes die verbonden zijn aan de manier waarop ze de stemhulp inrichten’, stelt Fossen.

‘Bijvoorbeeld: hoe selecteer je de onderwerpen? Ik denk niet dat daar een puur objectief antwoord op is. De onderwerpkeuze geeft iets aan over hoe belangrijk het onderwerp is. Als partijen het er nauwelijks over hebben, moet je er dan minder aandacht aan besteden? Bij deze verkiezingen duiken er ook vragen op over kwesties waar het Europees Parlement niets over te zeggen heeft, zoals de vraag of Nederland uit de euro moet stappen.

Moeten de vragen alleen gaan over kwesties waar het EP over gaat? Of moet je juist een bredere opvatting hebben door te zeggen dat het stemadvies gaat over alles waar partijen iets over vinden? D66 en de ChristenUnie scoren bijvoorbeeld vaak dicht bij elkaar, terwijl dat voor veel mensen die erop stemmen wezenlijk verschillende partijen zijn. Die verschillen draaien echter om aspecten van de politiek die niet belicht worden in zo’n vragenlijst.’

‘Meestal gaan de vragen echter over concrete beleidsvoorstellen. Die stemtools berusten op de veronderstelling dat de burger stemt vanwege goede redenen over zulke voorstellen. Er is echter een reden dat we dat soort beslissingen uitbesteden aan volksvertegenwoordigers: dan hoeven wij niet zelf alle dossierkennis op te bouwen.’

De veronderstelling is blijkbaar dat de kiezer een verzameling aan opvattingen heeft, en dat de volksvertegenwoordiging daar een weerspiegeling van moet zijn.

Fossen: ‘Dat is anders dan vertegenwoordigers die je mandaat geeft om een voorkeur te geven. Hebben ze een bepaalde autonomie? Je kunt je ook afvragen of die voorkeuren wel de grond moeten zijn voor beleid. Je kan ook zeggen dat het belangrijk is om die voorkeuren onderwerp te maken van deliberatie. Het beleid draait dan niet om het gegeven dat de kiezers bepaalde voorkeuren hebben, maar om de vraag welke voorkeuren de beste of meest verstandige zijn. Bij een andere aanname van waar een stemhulp voor is, of waar verkiezingen voor zijn, zou een stemhulp er wel eens heel anders uit kunnen zien. Bijvoorbeeld door interactieve aspecten in te bouwen om het herzien van die voorkeuren te faciliteren.’

Toch voorzien de digitale stemhulpen duidelijk in een behoefte. Hoewel Fossen en zijn collega’s de problematiek eromheen proberen aan te kaarten – zowel via de landelijke media als via direct contact met de makers van Stemwijzer en Kieskompas – benadrukt hij dat hij niet tegen zulke adviesapplicaties is.

‘Niemand denkt dat het mogelijk is om elke overweging mee te nemen. Dat hoeft ook niet; een van de doelen is juist om politiek toegankelijk te maken voor mensen die daar minder geïnteresseerd in zijn. Als je er tweehonderd vragen in stopt, haakt iedereen af. Het is wel cruciaal om niet de suggestie te wekken dat je je beoordelingsvermogen zomaar uit kunt besteden aan een website, puur omdat daar experts bij betrokken zijn. Er is niks mis met stemhulpen, zo lang je ze maar niet te serieus neemt.’