Studentenleven
Column: Inburgeren
Tim Meijer
woensdag 21 mei 2014

Laatst kreeg ik het aanbod om een stadswandeling te maken door Leiden, bij wijze van inburgering. Nu heb ik mijn hele jeugd bij de padvinderij gezeten, dus wandelen is zeg maar echt mijn ding. Ik hoopte op een groep gepensioneerden die achter een vrouw met een bloem aanliepen.

Omdat het nogal lastig afspreken is met een onbekende, had Marieke zichzelf omschreven: ‘Ter herkenning: Ik ben 1.77m en heb enigszins opvallend rood haar.’ Toen ze aan kwam lopen bleek er geen woord van gelogen, ze had er alleen nog aan toe kunnen voegen dat ze een neuspiercing had. Ik vroeg of ze vaker stadswandelingen deed. Dat bleek niet het geval.

Terwijl we naar het Rapenburg liepen vroeg ik me af waarom Marieke me had uitgenodigd. Ze was dertig, afgestudeerd en werkte als postbode. Ze wilde nooit meer weg uit Leiden. Op de foto onder mijn stukjes is als je goed kijkt een vlassig snorretje zichtbaar. Dat leek me wel interessant staan, maar meerdere vrouwen wezen me erop dat dit niet het geval was. Als er al iets van gezegd kon worden, dan was het dat het er vies en onverzorgd uitzag. Aan mij kon het dus niet liggen.

We liepen bij Augustinus naar binnen. ‘Hier kun je ’s avonds eten.’ Daarna gingen we naar Quintus en toen naar Minerva. In de Breestraat liet ze me de pas verbouwde V&D zien en de verhoging waar de stadsomroeper vroeger had gestaan. We staken het water over en beklommen de burcht. Vanaf daar kon je het station zien liggen, het Achmeagebouw en het LUMC. Onderweg kwam Marieke de hele tijd bekenden tegen. Van SSR, van de internationale studievereniging, van haar improvisatietoneelgezelschap, eenzaam leek ze me ook niet.

Na de Pieterskerk en enkele restaurants waar ze zelf graag kwam eindigden we bij haar thuis. Ze woonde al twaalf jaar in de zelfde gang van een studentenflat. Ze liet me de fitnessruimte zien, de fietsenkelder en de deur van de huiskroeg, die helaas dicht was. Op haar gang woonden nog vijf anderen. Ze deelden een piepkleine keuken en een badkamer. Ook was er een nooduitgang. Niet dat ze die nodig hadden, er kwamen twee deuren op de gang uit, maar de gang naast de hare had maar één deur en toen waren ze toch al bezig met de nooduitgang van die gang en konden ze net zo goed ook een deur maken naar Mariekes gang.

In de vensterbank lagen witte en blauwe schelpjes. Ze keek uit op een van de gedichten die overal in de stad op de muren geschreven zijn. Op de grond naast haar bureau stonden twee bakjes. De hond van haar vader was wezen logeren. Of ik nog wat wilde drinken. Water was prima. Terwijl ze naar de keuken liep en ik er aan dacht hoe enthousiast ze had verteld over niet bijzonder interessante dingen (de net verbouwde V&D, de nooduitgang) viel voor mij het kwartje. Het ging haar niet om mij en ze was niet eenzaam, ze vond Leiden gewoon een leuke stad en wilde dat graag met mij delen. Toen ze terug kwam dronk ik snel mijn glas leeg en zei dat ik er helaas weer vandoor moest. Zoveel onzelfzuchtigheid is teveel voor één mens.