Studentenleven
Column: De Vriend
donderdag 10 april 2014

Af en toe ga ik met mijn moeder uit eten. Ze werkt al jaren in Leiden en laat me graag haar lievelingsplekken zien. Dit keer waren we op het terras van café restaurant De Vriend neergestreken. Aan de gracht, in de zon was het goed toeven. De ober was er een uit vervlogen tijden. Hij begreep nog dat het vak van gastheer een ambacht is en hij nam zijn taak bloedserieus.

Mijn moeder had er een week eerder ook al gegeten met wat collega’s en was diep onder de indruk geweest van de goede zorgen van de gastheer. Hij had de chef speciaal voor haar miniatuurversies van alle voorgerechten laten maken omdat ze haar allemaal zo lekker leken en ter plekke een gerecht voor haar verzonnen toen ze niet kon kiezen uit de hoofdgerechten. Ik ben zelf niet zo’n moeilijke eter, dus ik ging voor de tournedos, die gewoon op de kaart stond.

Toen we klaar waren met het hoofdgerecht kwam de ober onze borden halen. Nadat hij had gevraagd hoe het had gesmaakt, wilde hij weer weglopen maar leek zich te bedenken en draaide weer om. ‘Ben jij niet van de Mare?’ vroeg-ie. Ik knikte. ‘Kun je niet eens wat over De Vriend schrijven in die stukjes van je?’ Ik bekeek het lege terras. Ze konden inderdaad wel wat extra gasten gebruiken. ‘Nee dat kan ik niet doen’, zei ik. ‘Dat is reclame. Je kunt de advertentietarieven opvragen bij de redactie.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Wat een onzin. Ik zet hier per jaar vijfduizend tournedos weg. Dat is niet niks. En ze zijn toch goed?’ Ik zweeg. ‘Maar je schrijft toch altijd dingen over Leiden?’ zei hij. ‘Dat klopt, maar dan gebeurt er meestal wat’, riposteerde ik.

‘Of hier niks gebeurt’, riep hij. ‘Vorige week nog, zat hier een groep van twintig man. Een vrijgezellenfeest. En drinken! Ze hadden er zin in. En toen wilden ze allemaal tournedos. En die werden ook flink nat gehouden. Toen kwam ineens mijn vrouw binnen: “Ga er eens gauw naartoe, ik geloof dat een van die mannen aan ’t doodgaan is, want hij is helemaal van zijn stoel afgezakt met zijn hoofd bijna op de grond en hij ziet zo paars.”

Nou is dat voor mij geen handel, een dooie in de zaak, dus ik zeg tegen Kim: “Ga jij eens kijken.” Ik stond al met de telefoon in m’n hand om 112 te bellen toen ze terugkwam en zei: “Niks aan de hand. Die meneer had z’n vork laten vallen en die raapte hij even op.’ Zie je nou wel, d’r gebeurt hier van alles.”

Ik aarzelde. ‘En als het niet genoeg is, zorg ik wel dat er iets anders gebeurt,’ beloofde hij. ‘Als je maar over m’n tournedos schrijft.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Je hebt er net eentje gegeten toch?’ vroeg hij. ‘Ja.’ ‘En, hoe vond je hem?’ ‘Ik vond het heel lekker’, gaf ik toe. Hij maakte een voilà gebaar met zijn handen. ‘Nou, dan kun je dat toch schrijven’, zei hij. ‘Dan lieg je toch niet?’

Maar ik kan er niet aan beginnen.

Tim Meijer

Help Tim inburgeren en mail naar redactie@mare.leidenuniv.nl