Studentenleven
Clubje: 'Iedereen staat hier op scherp'
donderdag 10 april 2014
© Marc de Haan

Prof. dr. Harm Beukers (Scaliger-hoogleraar UB): ‘Na de oorlog heerste er binnen de universiteit een sterk gevoel van collectiviteit. Er werd een aantal stafdisputen opgericht, waarbinnen universitair docenten van verschillende faculteiten hun welsprekendheid konden oefenen.’

Dr. Hans Vollaard (politicologie): ‘De rest heeft het niet overleefd. Wij zijn het enige stafdispuut dat na ruim zestig jaar nog steeds bestaat.’

Dr. Floske Spieksma (wiskunde): ‘We komen vijf keer per jaar samen bij een van de leden thuis. We zijn in toerbeurt gastheer of gastvrouw en elke bijeenkomst fungeert een van ons als spreker die iets over zijn of haar vakgebied vertelt.’

Vollaard: ‘De onderwerpen zijn heel divers, van huidkanker tot egyptologie, de Europese verkiezingen of de mathematiek van rijen.’

Beukers: ‘De gastheer of gastvrouw zorgt voor zelfgebakken taart en koffie vooraf, en achteraf is er een borrel met lekkere hapjes, kaasjes en goede wijn.’

Dr. Geert Warnar (Nederlands): ‘Lid word je op uitnodiging. We proberen het gezelschap zo gevarieerd mogelijk te houden, qua leeftijd en vakgebied.’

Prof. dr. Koen Ottenheym (architectuurgeschiedenis): ‘We vullen de gaten, maar er wordt ook gekeken naar wie er in zo’n curieus gezelschap zou passen.’

Prof. dr. George Maat (anatomie): ‘Ik herinner me mijn eerste bijeenkomst nog goed. Voordat ik werd toegelaten moest ik een spreekbeurt geven. Ik zat op een driepootmelkkrukje, terwijl de anderen vanuit luxe fauteuils toekeken.

‘Toen ik om een diaprojector vroeg, zeiden ze: “Je bent hier om te spreken, niet om plaatjes te tonen.” Ik vertelde over walvisvaarders die aan scheurbuik waren overleden. Skeletten en bloed, daar schrokken ze geloof ik van. Toen ik klaar was, werd ik naar de gang gestuurd, zodat ze konden overleggen. Gelukkig werd ik aangenomen. Wat dat betreft zijn we wel opener geworden.’

Prof. dr. Paul Hoftijzer (boekwetenschap): ‘Er zijn weinig regels: je mag alleen nog niet tot hoogleraar benoemd zijn op het moment dat je toetreedt.’

Maat: ‘En lid ben je voor het leven. De astronoom Adriaan Blaauw, een van onze meest prominente oud-leden, kwam hier nog op 92-jarige leeftijd.’

Hoftijzer: ‘In de zomer organiseren we een buitendag, dan gaan we met zijn allen op pad. Koen, die gespecialiseerd is in architectuur, vindt altijd wel een of ander bouwval waar we naar toe kunnen.’

Maat: ‘We zijn ook een keer naar kamp Westerbork geweest om de radiotelescopen te bekijken. We kwamen er voor de schotels, maar er heeft ook zoveel menselijk leed plaatsgevonden, dat was erg indrukwekkend.’

Vollaard: ‘Het is bijzonder om te horen wat er op andere faculteiten gebeurt. Ik geef al een tijdje les, maar hoe vaak zit je als universitair docent bij een collega in de zaal?’

Maat: ‘Je leert hoe je je vakgebied aan ontwikkelde leken moet verkopen. Maar tegelijkertijd ben je kwetsbaar. Omdat je je verdediging laat verslappen, komt een pootjehaker harder aan. De leden lijken rustig te luisteren, maar ze staan op scherp, klaar om je met een onverwachte vraag te overrompelen. Op een vriendelijke manier, hoor. Maar als je jezelf hier staande houdt, dan lukt dat overal.’

Door Petra Meijer