Columns & opinie
Opinie: Te veel onderzoek? Welnee!
Dat Science in Transition zich afvraagt hoeveel humanioraonderzoek een beschaafde samenleving nodig heeft, bewijst dat de kritische wetenschapsbeweging haar doel voorbij is geschoten, schrijft decaan Wim van den Doel.
woensdag 19 maart 2014

Op de dies heeft rector-magnificus Carel Stolker de universitaire gemeenschap opgeroepen te reflecteren op hoe er binnen de universiteit onderwijs wordt gegeven en onderzoek wordt verricht. Aanleiding tot deze oproep is de discussie die een groep wetenschappers onder de vlag Science in Transition is gestart over mogelijke uitwassen binnen de huidige wetenschapsbeoefening. Daarbij worden onder meer terechte vraagtekens gezet bij het sturen op een zo groot mogelijke productie van artikelen en de te krappe eerste geldstroom.

Science in Transition is echter zijn doel voorbij geschoten in de poging alle wetenschapsgebieden mee te nemen in zijn kritische beschouwingen. Bij Science in Transition heeft dit onder meer geleid tot een verkeerd beeld van de situatie bij de geesteswetenschappen en enkele merkwaardige aanbevelingen.

Volgens Science in Transition kampen de geesteswetenschappen met drie problemen: ‘de overwaardering van onderzoek, het doorsnijden van de band tussen middelbaar onderwijs en universiteit en de achterblijvende financiering van het ideaal “Hoger onderwijs voor velen”.’

Hier worden allerlei sentimenten, terechte constateringen en de nostalgie naar de oude elite-universiteit met elkaar vermengd tot een merkwaardige brij van opvattingen waarin een centrale stelling is dat geesteswetenschappelijke faculteiten ‘te veel’ onderzoek doen en vervolgens ook nog eens geen ‘eersterangs Philosophische Köpfe’, maar ‘tweederangs Brotgelehrte’ afleveren.

Science in Transition vraagt zich af waarom ‘er nooit wordt gedebatteerd over de vraag wat het nut is van zoveel humanioraonderzoek? Anders gesteld: hoeveel van dat type onderzoek heeft een beschaafde samenleving eigenlijk nodig? Het staat buiten kijf dat de kwaliteit van het geesteswetenschappelijk onderzoek de laatste decennia flink is gestegen, maar zit de samenleving op al dat onderzoek te wachten?’

Hoewel deze vragen op zichzelf legitiem zijn, gaat Science in Transition voorbij aan de veelzijdige en wezenlijke bijdrage van de geesteswetenschappen aan de hedendaagse samenleving:

1. Het is belangrijk dat de samenleving beschikt over academici. Nederland moet immers over voldoende hoogopgeleide mensen beschikken die zelfstandig, creatief en kritische kunnen functioneren en de samenleving in staat stellen zich aan veranderende omstandigheden – bijvoorbeeld ten gevolge van de ‘globalisering’ – aan te passen.

Over hoeveel academisch geschoolde academici je daarvoor nodig hebt, kan nader worden gedebatteerd, maar het is van cruciaal belang dat er zich onder deze academici voldoende geesteswetenschappers bevinden. Alleen dan kan de zorgvuldig opgebouwde en mondiaal erkende expertise over de geschiedenis, talen en culturen van samenlevingen in alle delen van de wereld op peil blijven en worden ingezet voor het doorgronden van het proces van globalisering, maar ook voor het opleiden van mensen voor allerlei sectoren van de huidige globaliserende wereld.

Daarnaast leveren deze academici een cruciale bijdrage aan de broodnodige kritische reflectie op de steeds veranderende samenleving, die onder meer nodig is om werkelijk te kunnen komen tot innovative, inclusive and reflective societies – om een door de Europese Unie geformuleerde uitdaging te citeren.

2. Om dit te bereiken is het noodzakelijk dat de geesteswetenschappen volwaardig functioneren binnen de research intensive universities. Wat de kenmerken van deze universiteiten zijn, is onlangs nog eens vastgelegd in de zogeheten Hefei Statement, dat nadrukkelijk stelt dat ‘research universities are defined by their serious and pervasive commitment to research; the excellence, breadth and volume of their research outputs; and the way in which a research culture permeates all of their activities, from teaching and learning to their engagement with business, government and the broader community’.

Goed academisch onderwijs rust op de fundamenten van goed wetenschappelijk onderzoek: ‘Undergraduate education in research universities benefits greatly from the opportunities these institutions provide students to explore and learn in the classroom and in the lab with faculty and graduate students working at the frontiers of knowledge. Graduate education in research universities is enriched by the direct, intensive engagement of graduate students in the conduct of research, while the quality and productivity of university research benefits greatly from the creativity and energy of graduate students.’

Het ‘lab’ van de geesteswetenschappers is soms een echt lab, dan weer een archief, een bibliotheek, museum of andere plek, maar onderzoek is ook hier de basis van goed universitair onderwijs.

3. Uiteraard moeten daarbij de kennis en de (meta-)vaardigheden die de geesteswetenschappen op de universiteiten ontwikkelen hun weg vinden naar het middelbaar onderwijs. Daarvan zijn de faculteiten zich maar al te zeer bewust. Dat hier nog winst is te boeken, is duidelijk – vandaar alle initiatieven om de lerarenopleiding te versterken en de vakdidactiek in de geesteswetenschappen te ontwikkelen.

Tot slot wil ik benadrukken dat een pleidooi om meer te investeren in het hoger onderwijs, kritisch te zijn op het topsectorenbeleid, en actief te streven naar een betere positie voor de geesteswetenschappen in de Europese onderzoeksagenda, heel goed kan samengaan met een open en goed toegankelijk universitair bestel en ver af staat van de oude kleine en elitaire alma mater.

Wim van den Doel is decaan van de Leidse faculteit Geesteswetenschappen