Nieuws
Vijf jaar cel voor stekende student
Wouter H., die zijn huisgenote in de hals sneed, kreeg vijf jaar celstraf voor 'poging tot moord'.
donderdag 13 februari 2014

Poging tot moord, luidt het vonnis in de rechtszaak tegen de Leidse student Wouter H. die zijn huisgenote in haar hals sneed met een mes. Dat gebeurde in haar eigen hoogslaper in de nacht van 9 juni 2013. De rechter legt vijf jaar celstraf op, met aftrek van het voorarrest. Geen tbs, want hij is volgens het Pieter Baan Centrum slechts enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Ook moet hij een schadevordering van 3406 euro betalen. De eis van de officier van justitie was zes jaar.

Op basis van de verklaring van zijn huisgenote, en het feit dat hij met een opengeklapt mes de ladder naar haar hoogslaper beklom, acht de rechter het ‘niet aannemelijk’ dat hij slechts om ‘hulp te vragen en te praten’ naar haar toe kwam, zoals hij zelf verklaarde tijdens de rechtszitting twee weken geleden. Toen betoogde H. dat hij alleen zichzelf van het leven had willen beroven. H. en zijn huisgenote, beiden lid bij Quintus, waren enige tijd ‘friends with benefits’, zoals de officier van justitie tijdens de rechtszitting omschreef, maar zij had hem afgewezen toen hij voorstelde er een relatie van te maken.

Op zijn kamer lag een afscheidsbrief, waarin hij geschreven had: ‘Ik ben een klootzak. Zelf kan ik het niet. Ik heb een stok achter de deur nodig. Dat ben jij. Wrong time, wrong place.’ Over het moment in de hoogslaper zei H. dat hij zich niets kan herinneren.

‘Daarom hebben wij moeten uitzoeken wat het meest waarschijnlijke scenario is geweest’, zei de rechter bij de uitspraak. En dat ging volgens haar als volgt: H. wilde zichzelf inderdaad van het leven beroven, maar zijn huisgenote wilde hij daarbij meenemen. Dat zou die stok achter de deur zijn, waardoor hij wel van het dak zou móéten springen. De rechter kan zich overigens niet aan de indruk onttrekken dat H. zich vlak na het voorval nog wel kon herinneren wat er was gebeurd. Omdat hij op ‘beheerste en vastberaden wijze te werk is gegaan’, lijkt het haar bovendien onwaarschijnlijk dat hij handelde in een ogenblik van gemoedsopwelling. H. heeft veertien dagen om in beroep te gaan.