Achtergrond
Wie niet wreed is, is nimmer gelukkig
Willem Frederik Hermans was de grootste schrijver ter wereld, schrijft Willem Otterspeer in het eerste deel van de langverwachte biografie De mislukkingskunstenaar. Maar hij was zeker niet de gelukkigste. ‘Zet je vriendelijkheid opzij en je schrijfmachine op tafel.’
Frank Provoost
donderdag 5 december 2013
Tijdens de verfilming van De donkere kamer van Damokles poseert Hermans in een Duits uniform. Biograaf Willem Otterspeer schrijft in De Mislukkingskunstenaar: ‘Wat bedoeld was als een grapje in de film, was tegelijk een verwijzing naar een werkelijkheid w

‘Al zeer, zeer jong, zeker op m’n derde, vierde, vijfde jaar had ik al een kolossale eerzucht. Een gevoel van de hele-zaak-in-m’n-zak-te-kunnen-steken. Doordat ik een vrij geïsoleerde jeugd heb gehad, werd dat enorm versterkt. Ik kan wel zeggen dat ik orgieën van superioriteitswaan heb gehad. Je kunt ook zeggen: gecompenseerde minderwaardigheidsgevoelens. Ik voelde me inderdaad heel jong al iemand die tot bijzondere dingen was voorbestemd.’

Aldus Willem Frederik Hermans (1921–1995), in een interview uit 1962.

Voorbestemd tot bijzondere dingen was hij zeker. Als we biograaf Willem Otterspeer moeten geloven was Hermans ‘de grootste schrijver ter wereld, wiens noodlot het was te moeten schrijven in een van de kleinste talen ter wereld’.

Die schrijver heeft nu zijn welverdiende biografie gekregen, of althans: het eerste deel ervan. Vorige week verscheen De mislukkingskunstenaar, dat de jaren 1921-52 bestrijkt. Drie decennia Hermans duren op papier maar liefst negenhonderd pagina’s.

Geheel in de geest van De Grootmeester Zelve is daar alweer ophef over ontstaan (zie kader hieronder). Maar geen paniek: het gemok is een soort folklore. Zoals de ware Revianen het liefst teennagels van hun held verzamelen, zo blinken WFH-fans vooral uit in elkaar het leven zuur maken. Voornaamste reden van de huidige kinnesinne: voor zijn biografie mocht Otterspeer als enige het Heilige der Heiligen betreden: het archief van Hermans met honderden brieven. Dat blijft voor de rest voorlopig nog gesloten - al lijkt daar in de huidige commotie ook onduidelijkheid over te bestaan.

De mislukkingskunstenaar mag als titel dan een tikje pretentieus klinken, het is wel degelijk goed gekozen. Otterspeer, tevens hoogleraar universiteitsgeschiedenis in Leiden, laat overtuigend zien hoe Hermans van jongs af aan - op zijn minst in zijn eigen ogen - keer op keer wist te falen. Want ‘Wim’ mocht dan misschien geloven te zijn uitverkoren, dat maakte het bestaan geenszins aangenaam. In het grauwe, verstikkende en liefdeloze gezin waarin hij opgroeide mocht niks en werd alle ondernemingsdrift gesmoord. De Amsterdamse bovenwoning was niet alleen te klein, maar ook te donker. Pa Hermans bezuinigde namelijk op stroom. Maar buiten spelen was ook weer uit den boze, want veel te gevaarlijk. Zo bleef er weinig over.

‘Eigenlijk was mijn teddybeer mijn enige vriend’, zei de schrijver erover. Op de lagere school werd hij als mollige betweter gepest (bijnaam: “Stijve Jezus”) en geslagen. En als hij tijdens de gymles van de evenwichtsbalk op zijn hoofd viel en uitriep: ‘Oooooh, nu kan ik helemaal niet meer denken!’ - dan droeg dat natuurlijk ook niet bij aan zijn populariteit. ‘Angst is het vruchtwater waarin ik ondergedompeld ben’, zou hij later schrijven in Een wonderkind of een total loss.

De middelbare school is niet veel beter. Op het Barlaeus Gymnasium mocht bijna niets (‘Het leek wel of Wim Hermans thuis was’) en van ellende bleef hij in de derde klas zitten. Kon hij zich voorheen met zijn kinderlijke eigendunk nog identificeren met Gulliver tussen de dwergen, op de middelbare school werd hij literair volwassen.

Het keerpunt is de uitvoering van Antigone van Sofokles, waarin hij met opplakbaard in het koor optreedt. ‘Het trof mij diep dat na de eerste ontknoping nog een tweede en derde volgden’, zou hij er later over zeggen. ‘De ene klap volgde de andere op, in een paar minuten tijd: wat mis was gegaan ging in hoog tempo nog veel misser.’

Het gevolg, schrijft Otterspeer: ‘Hij las zichzelf bij elkaar.’ Belangrijkste ontdekking: Franz Kafka. Zijn Nederlandse held: Multatuli. Alleen verslindt hij zoveel boeken dat de schoolbibliothecaris de opdracht krijg niets meer aan hem uit te lenen. Volgens de docenten gaat dat namelijk ten koste van zijn andere vakken. Ook wordt hem geadviseerd met zijn werk voor de schoolkrant te stoppen.

En zelfs wanneer het dan soms toch goed gaat, gaat het eigenlijk ook weer mis. Als het hem als enige tweedeklasser lukt om mee te doen aan een spreekbeurtwedstrijd voor bovenbouwers, is hij weer teleurgesteld dat hij vervolgens niet wint. Als na eindeloos leuren eindelijk zijn eerste kortverhaal ‘En toch… was de machine goed’ wordt gepubliceerd in het Algemeen Handelsblad, wordt tot zijn grote spijt de kop veranderd in ‘De uitvinder’. En als hij het vorstelijke honorarium (16 gulden, terwijl hij wekelijks 15 cent zakgeld kreeg) wil stukslaan, zeggen zijn ouders: ‘Daar moet je die overhemden van betalen die we laatst voor je gekocht hebben.’

Het is die cocktail van valse eigendunk en voortdurende twijfel die Hermans uiteindelijk zo’n meedogenloze auteur maken. Want zodra hij eenmaal de keus voor het totale schrijverschap heeft gemaakt, werd hij voorgoed een totale buitenstaander voor wie nog maar één vraag van belang was: ‘of er kopij inzit’.

Dat gaf hem ‘het gevoel, mij door het schrijven volkomen verknoeid te hebben, dat ik mij daardoor voorgoed tot alleen maar een aandachtig toeschouwer in het leven gemaakt heb, dat ik, al ik met het spel mee wil doen, komedie moet spelen, iets wat ik in anderen in geen geval duld. De gewoonte zichzelf als romanheld te zien raakt men niet meer kwijt.’ En hoewel ook zijn omgeving daarover klaagde, leed hij er zelf nog het meest aan, omdat ‘ikzelf nog altijd mijn voornaamste proefkonijn ben. Van de Röntgenstralen worden de doktoren die ermee omgaan op den duur zelf de dupe.’

Uit de talloze aantekeningenboekjes en agenda’s heeft Otterspeer de prachtigste tegelwijsheden uit het Hermans-universum opgevist, die deze houding ondersteunen. ‘Een geweten is altijd een slecht geweten.’ Of: ‘Ik voel mijzelf zo veilig als ik aan iemand de pest heb.’ En: ‘Wie niet wreed is, is nimmer gelukkig.’ In een van zijn agenda’s deed hij een voorstel voor een familiewapen. Bijbehorende tekst: ‘Ick niet’. Een bevriend auteur geeft hij het advies: ‘Zet je vriendelijkheid opzij en je schrijfmachine op tafel.’

Het verklaart volgens Otterspeer ook het enige echte harde nieuws uit de biografie dat hij al eerder onthulde. Hermans meldde zich in de oorlog vrijwillig aan bij de Kultuurkamer, het instituut van de Duitse bezetter waarvan kunstenaars lid moesten worden. Hij wilde koste wat kost schrijver zijn, aldus de biograaf. ‘Als hij daarvoor zijn ziel aan de duivel moest verkopen, kon hem dat niets schelen.’ Hij was niet fout én niet goed, maar ‘heeft zich vooral afzijdig gehouden’. Of in Hermans’ eigen woorden: ‘Alle geestdrift voor ideeën, zoals wereldvrede, ontwapening, communisme, fascisme en het illegale verzet, hebben mij altijd meer met afkeer vervuld dan met aandrang eraan mee te doen. Ik leef niet in de wereld, ik hang ertegenaan.’

Een mooie zacht-nieuws-onthulling is dat zus Corry helemaal niet de feeks was waarvoor Hermans haar altijd heeft gehouden. Sterker nog: ze was ‘de belangrijkste gestalte in zijn leven en zijn werk’. Uit de opgediepte correspondentie blijkt dat de twee wel degelijk een innige band hadden en samen een geheim verbond vormden tegen de kilheid van pa en ma.

Dat hij haar als auteur als ouwelijke en afstandelijke betweter afschilderde die hij haatte, was een verdedigingsmechanisme. Hij kon het namelijk niet verkroppen dat ze aan het begin van de oorlog zelfmoord pleegde, samen met een getrouwde neef en corrupte politieman met wie ze stiekem een verhouding had.

Otterspeer: ‘Die dag, de 14de mei 1940, zag de geboorte van het belangrijkste motief in zijn werk: de dubbelganger. De dag dat de zuster stierf werd de schrijver geboren: Narcissus op zoek naar Echo.’

Maar hoe belangrijk en dramatisch ook, het rechtvaardigt niet waarom er van de dubieuze neef behalve liefdesbrieven ook nog een Sinterklaasgedicht moeten worden afgedrukt.

Beperken blijkt niet Otterspeers sterkste kant. Welke rapportcijfers hij voor alle vakken in alle klassen haalde; waar, wanneer, welke docenten vroeger waarop waren gepromoveerd, en bij wie; wat er precies van Chopin in het Concertgebouw werd gespeeld (‘voor de pauze 24 Preludes, op. 28, erna 12 Etudes, op. 25’); welke plekken er tijdens een trip door Spanje allemaal zijn bezocht, inclusief aankomsttijden, hotels, aantal dagen en prijs van verblijf, etc, etc...

Het is allemaal ballast en de biograaf weet het zelf ook. Als Hermans met mede-redacteur Fokke Sierksma naar Groningen reist om te onderhandelen over het voortbestaan van hun tijdschrift Criterium is het prachtig om te lezen dat ze om te bezuinigen samen één bed delen.

Maar wat te denken van: ‘En voor de verzamelaar van zinloze details: de kosten van het bezoek, netjes opgetekend in de agenda, bedroegen: trein 16.60; logies/ontbijt 12.50; lunch 6.50; diner 2x: 12.50, borrel Sierksma: 9’?

En dus schrik je je alsnog een hoedje wanneer je op pagina 466 ontdekt nu pas bij de paragraaf ‘De eerste boeken’ te zijn aanbeland.

Driehonderd pagina’s later is de poëtica van de schrijver weliswaar prachtig uitgediept, maar is er nog maar een fractie van het oeuvre voorbijgekomen, met Conserve, De tranen der acacia’s en Ik heb altijd gelijk als enige romans.

Je weet dat het korter had gekund en dat de beste boeken, felste vetes en heetste hangijzers nog moeten komen. Bovendien bungelt er uit het eerste deel nog een behoorlijke kluwen losse eindjes die nog netjes dienen te worden afgehecht.

Hermans mag dan weliswaar zelf meerdere malen hebben verklaard ‘altijd weer hetzelfde boek te schrijven’, het is zeer de vraag of dat allemaal in Deel 2 past.

Aan Otterspeers werkgever - waarvoor hij nog het laatste deel van de universiteitsgeschiedenis Groepsportret met Dame moet voltooien - zal het in ieder geval niet liggen, blijkt uit de dankbetuiging: ‘Ik dank ook mijn eigen Leidse universiteit, die mij vanaf het begin van dit project voor en dag per week beschikbaar stelde. Dat het tegen het einde van het traject veel meer werd dan een dag, werd met het stilzwijgen van een echt liberale instelling geaccepteerd.’

Nu maar hopen dat de biograaf zich tot ware ‘slagingskunstenaar’ weet te ontpoppen.

Willem Otterspeer, De mislukkingskunstenaar. Willem Frederik Hermans biografie deel 1 (1921-1952) De Bezige Bij, 864 pgs. € 39,90

Onder professoren

‘Een geschrift dat mij niet bevalt, beschouw ik als een persoonlijke belediging’, zo verklaarde Willem Frederik Hermans zelf het venijn waarmee hij vakgenoten, tegenstanders en nietsvermoedende slachtoffers te kakken zette. ‘Wie kritiek uitoefent op de poëzie van een ander, die heeft het recht hem tot zijn diepste wezen te schaden, omdat poëzie die iemands diepste wezen niet is, geen rechten heeft.’ En dus noemde hij collega Max Dendermonde bijvoorbeeld een ‘fluitketel van lange adem’ die in zijn novelle Muziek in de herfst ‘zesenzeventig pagina’s túúúúút!’ deed.

Geheel in die traditie brak een week voor De mislukkingskunstenaar verscheen de pleuris uit. Publicist Max Pam opende het bal in de Volkskrant, door het boek ‘broddelwerk’ te noemen. Raymond Benders, de oprichter van het W.F. Hermans Instituut (WFHI) dat opdracht gaf voor het boek, noemde het in NRC Handelsblad ‘een halffabricaat’. Volgens Leids emeritus hoogleraar Nederlandse letterkunde Ton Anbeek, ook van het WFHI, gaf het juist ‘wel degelijk een goed beeld’. Otterspeer sloeg Hermaniaans terug door Benders ‘een operettefiguur’ en ‘een gelubde variant op het weduwschap’ te noemen en Pam: ‘Pammetje Pet’. Op Facebook startten de makers van fanclubblad De Hermanskrant hun zogeheten Otterscheurkalender ‘met elke dag een lach om alwéér een fout in de WFH-biografie van de Leidse charlatan’. In Mare noemde Otterspeer hen vorig jaar ‘debielen en demonen’.

En zo buitelen voor- en tegenstanders over elkaar heen: ze hadden er hun geliefde grootmeester geen grotere dienst mee kunnen bewijzen.

Hermans, de losbol

Hoewel Willem Frederik Hermans toch vooral bekendstond als azijnpisser was hij toch ook een behoorlijke losbol. ‘Ik geloof dat de enige werkelijke behoeften van een man roken, sexueel verkeer en (in gedegoûteerde stemmingen) lezen zijn’, schreef hij, kort na zijn besluit dat hij alleen maar schrijver kon zijn. Hij houdt er verschillende affaires op na, al dan niet met vrouwen die al bezet zijn. En als hij na de oorlog een baantje vindt als tolk voor de bevrijders (‘Wie voor de Canadezen werkt heeft nooit een lege maag’) slaat hij zijn salaris stuk bij de hoeren. Getuigen schrijven dat hij ‘een glas bier leeggooide in de jurk van een van de prostituees’ of voor de verandering de eigenaresse van een bordeel overhaalt te strippen. Soms gaat de literatuur voor betaalde liefde. ‘Ik heb gepast, want ik wou woensdag voor ik wegging nog wat van Sartre kopen.’ Al blijkt dat de volgende ochtend niet te zijn gelukt, want ‘toen ik thuis kwam bleek ik in plaats van Satre een grote fles pernod te hebben gekocht.’

Als bohemien lift hij verschillende keren naar Brussel en Parijs. Trots verklaart hij over zijn veroveringen: ‘We hebben ze kalmpjes bij maanlicht afgelikt.’

En zelfs tijdens literaire weekenden misdraagt hij zich. Tijdens een uitje van tijdschrift Parade der Profeten klimt hij ’s nachts in het bed van een willekeurige vrouw om ‘minder eerbare voorstellen’ te doen. De vrouw, die getrouwd is, waarschuwt de organisatie en de volgende ochtend wordt Hermans door de marechaussee opgehaald.

Uiteindelijk zal hij breken met zijn stelregel ‘geen vriend, vaderland of vrouw’ van het totale schrijverschap. Op 4 juli 1950 trouwt hij met Surinaamse Emmy Meurs. Want, zei hij: ‘Er moet toch iemand je broeken verstellen, je boterham klaarmaken.’

Maar, zo verklapt Willem Otterspeer in De mislukkingskunstenaar: ‘Dat waren nu net de dingen waar Emmy geen flauw benul van had.’

Op zondag 15 december om 14.00 uur geeft Willem Otterspeer een lezing over zijn biografie in boekhandel Polare. Entree vrij, graag aanmelden via t. 071-3040130 of leiden@polare.nl