Wetenschap
Duivels op het doek
Schilderijen vol heksen en demonen werden lange tijd afgedaan als aftreksels van Jeroen Bosch. Ten onrechte, meent een Italiaanse kunsthistorica die promoveerde op ‘spoockerijen’.
Vincent Bongers
woensdag 5 juni 2013

‘Ik was altijd al geïnteresseerd in monsters’, zegt de Italiaanse kunsthistorica Tania De Nile. Vorige week promoveerde ze in Leiden en Rome op ‘spoockerijen’; zeventiende-eeuwse schilderijen vol demonen, spoken, heksen en fantasiebeesten. De figuren bewegen zich voort in landschappen die lijken te zijn ontsproten aan de geest van heel koortsige of gedrogeerde kunstenaars.

Tijdens mijn eerste jaar kunstgeschiedenis was ik gefascineerd door ‘De Groteske Hoofden’, getekend door Leonardo da Vinci. Dat zijn van die hele lelijke misvormde koppen. Toen ben ik me later gaan storten op Jeroen Bosch, de schilder die bij uitstek nachtmerries tot leven wekte. Een groot deel van de kunsthistorici doet het werk van de zeventiende-eeuwse schilders af als imitatoren van Bosch. Maar dat zie ik heel anders. Dat wilde ik ook in mijn proefschrift bewijzen: het is een op zichzelf staand genre dat zijn eigen rol speelde in het maatschappelijke leven en ook veel zegt over hoe de mensen uit die tijd naar de wereld keken.’

Uiteraard is er invloed van Bosch (ca. 1450–1516) en Pieter Bruegel de Oude (ca. 1525–1569). ‘Maar Bosch werkte heel sterk in een religieuze context. Zijn schilderij waren niet grappig bedoeld. Hij wilde de zondige mens en de angst voor de hel benadrukken. Hij dacht heel anders dan schilders een eeuw later.’

De spoockerijen zijn luchtiger, wereldser en grappiger. Schilders als de Leidenaar Jacob van Swanenburg en Cornelis Saftleven schilderden heksen die rondvlogen op bezemstelen of namen heiligen op de hak. De verzoeking van de Heilige Antonius (251–356, de vader van het kloosterleven) was een populair onderwerp voor de spoockerijenschilders. Antonius maakte een pelgrimstocht door de Egyptische woestijn. Allerhande mythische wezens proberen hem angst aan te jagen of te verleiden. Hij ontmoet een satyr en een centaur. In een grot wordt hij door een grote hoeveelheid demoontjes aangevallen. Allemaal koren op de molen voor de fantasierijke schilders.

En hun werk past in de cultuur van de Nederlanden en Vlaanderen, waar beeldspraken en allegorieën een grote rol speelden. ‘De verbeelding van de verkeerde wereld. De wereld op zijn kop, als het ware. Dat zie je in de rest van Europa een stuk minder. Eigenlijk is het een heel regionaal genre.’

De spoockerijen waren dan ook geen grote industrie. Zeker niet vergeleken met de productie aan stillevens, landschappen en portretten. ‘Maar het was wijdverspreid. Het was gebruikelijk om muren helemaal te vullen met schilderijen en dan hingen er wel een of twee spoockerijen tussen. Ze werden in de loop van de zeventiende eeuw steeds vaker als decoratie gezien en opgehangen in de slaapkamer. Veel schilders die bekend waren om andere genres, wilden als tussendoortje wel eens demonen of fantasiebeesten op het doek zetten.’

De Nile ontdekte dat er in de Zuidelijke Nederlanden heel anders naar dit soort schilderijen werd gekeken dan in het Noorden. ‘Dat heeft te maken met religie. In het zuiden was de katholieke invloed groter, het noorden was protestants. Daar werd de term spoockerijen voor dit soort schilderijen gebruikt, in het zuiden niet. De katholieken verwezen meteen naar het religieuze aspect. Die directe link werd door de protestanten veel minder gelegd.’

De langsvliegende heksen op de schilderijen zeggen volgens haar veel over hoe de noordelijke Nederlanders tegen zwarte magie aankeken. ‘De meeste mensen geloven niet in hekserij. Althans dat is mijn conclusie. Ik geef toe het idee wat controversieel is. Ik denk er anders over dan de meeste andere historici. Er waren vervolgingen, dat is waar. Maar er werd anders gedacht over heksen dan in ander delen van Europa. Uit verschillende bronnen maak ik op dat de bevolking in de Nederlanden heksen vaak beschouwde als arme zwakke vrouwen, die zich niet goed tegen aantijgingen konden verdedigen. Het waren makkelijke slachtoffers, die de schuld kregen van allerlei zaken die misgingen.’

De spoockerijenschilders belichten de grappige kant van nare zaken. In de Antonius van David Teniers de Jonge zie je rondvliegende demonen en boeren die half in monsters of dieren zijn veranderd. ‘De vrouw rechtsonder (in het schilderij hieronder, red.) heeft bijvoorbeeld kippenpoten, en houdt een koekenpan in de aanslag’, zegt De Nile. ‘De figuren bij haar in de buurt staan klaar om een varken te slachten. Het dier is een iconografische kenmerk van Antonius: de trouwe metgezel van de heilige. De schilder speelt met deze zaken.’

Het trouwe varkentje

Cornelis Saftleven maakt het in zijn twee Antonius schilderijen uit 1629 nog bonter. ‘In een werk is het antropomorfe varken, verkleed als Antonius, de leider van een groep demonen en fantasiedieren geworden. Links op de achtergrond zie je Antonius vluchten. ‘Dit is een typisch voorbeeld van speelse spoockerijen. Het was amusement. Natuurlijk hebben ze ook een moralistische boodschap maar het humoraspect wordt onderschat. De schilders nemen een religieus beeld en seculariseren deze. Saftleven schilderde in hetzelfde jaar een Antonius waarop de heilige zelf al helemaal niet meer in levende lijve aanwezig is. ‘Je ziet alleen nog maar een schedel, en wat attributen en symbolen, bijvoorbeeld een bel. Het varken neemt ook hier een prominente plek in.’