Achtergrond
Poortwachters van papier
Sommige wetenschappers hebben naast het onderwijs en onderzoek nog een verantwoordelijkheid: ze runnen een vaktijdschrift. Mare sprak Leidse hoofdredacteuren over impact factors, salami-publicaties en de invloed van kleine bladen. ‘Je hoopt natuurlijk op iets bijzonders: het eerste artikel over hiv stond in een Frans vakblad.’
woensdag 20 februari 2013

Het is eigenlijk heel merkwaardig dat we wetenschappers afrekenen op hun publicaties in vakbladen. Je beoordeelt je liefdesleven ook niet aan de hand van het aantal gebruikte condooms, per slot van rekening. Maar het gebeurt, en zelfs als het niet zou gebeuren, zouden wetenschappers moeten publiceren, al was het maar omdat ze hun onderzoek meestal doen van belastinggeld.

Wetenschappers moeten publiceren in vakbladen, en dus bestaan er best veel van die vakbladen. Web of Science, een van de grote databanken, omvat meer dan achttienduizend titels. De grootste en bekendste daarvan zijn bladen als Nature, Science en The Lancet, die ambiëren het belangrijkste van het belangrijkste te melden, en ook het vaakst de media halen. Elke wetenschapper wil wel in die bladen staan.

Dat laatste betekent dat als jouw onderzoek toevallig niet als het belangrijkste van het belangrijkste wordt gezien, te specialistisch is of misschien zelfs zijn tijd te ver vooruit, het dus niet in die bladen komt. 92 Procent van de artikelen die wordt aangeboden bij Nature komt niet door de selectie heen. Er zijn artikelen die later een Nobelprijs zouden opleveren, die niet door de selectie van Nature of Science kwamen. Je kan als medisch onderzoeker een geweldig succesvolle carrière hebben, zonder ooit in The Lancet of het New England Journal of Medicine te staan.

Dat is waar de rest van die achttienduizend-plus vakbladen om de hoek komt kijken. Een gedeelte is in handen van een professionele redactie of een enkele redacteur, maar het merendeel is voor wetenschappers, door wetenschappers.

Waarom doen die mensen dat? ‘Iemand moet het doen’, vertelt Peter Hovenkamp, botanicus en hoofdredacteur van Blumea. ‘Wetenschappers profiteren van het systeem van tijdschriften. Wie wel de lusten wil hebben, maar niet de lasten, komt in een freerider-positie. Als groot herbarium (plantkundige collectie, red.) word je ook meer serieus genomen als je een eigen tijdschrift onderhoudt. Het hoort er een beetje bij, en het was ook altijd een middel om via ruilabonnementen andere tijdschriften te krijgen, al weet ik niet hoe groot die rol nu nog is.’

Prof. Ernst van der Wall, hoofdredacteur van het Netherlands Heart Journal: ‘Er zit wat prestige bij. Het is ook leuk om te doen: schrijven, mensen stimuleren, kritisch kijken en constructief reviewen. Je hoopt natuurlijk op werk dat later heel bijzonder blijkt te zijn. Het eerste artikel over hiv verscheen in een Frans vakblad, bijvoorbeeld.’

Blumea begon ooit als het huisblad van het Leidse Herbarium. Hovenkamp: ‘Wetenschappers staan tegenwoordig echter onder druk om hun publicaties te spreiden over verschillende bladen, en dan het liefst bladen met een zo hoog mogelijke impact factor. Daar vloeit uit voort dat Leidse wetenschappers liever niet publiceren in Blumea. Maar iedereen mag insturen.’

Van der Wall en Hovenkamp bestuderen ingezonden artikelen eerst zelf; werk dat er goed uitziet gaat naar een peer reviewer die beter thuis is in de specifieke materie. Het hoofdredacteurschap betekent voor kleine bladen ook dat wetenschappers benaderd moeten worden om een bijdrage te schrijven, al kan het NHJ inmiddels 40 procent van de aangeboden kopij afwijzen.

Zover is het nog niet bij The Medieval Low Countries, an annual review. Sterker nog: het is nog niet eens zover dat die titel al definitief is. Historicus Antheun Janse zit in het voorbereidingscomité. Het tijdschrift-in-oprichting wordt een fusie tussen twee al bestaande, Nederlandstalige bladen. Janse: ‘Ik heb bij allebei die bladen in de redactie gezeten, en het werd duidelijk dat het slimmer was om de handen ineen te slaan. Commercieel gezien is het lastig om een tijdschrift overeind te houden.’ Het nieuwe blad moet een forum bieden voor de wetenschap van de Middeleeuwse Nederlanden, en die ook naar het buitenland brengen; vandaar de Engelse naam.

Als hoofdredacteur van een kleiner tijdschrift is je invloed op het vakgebied beperkt, benadrukt het drietal. ‘Je bent toch beperkt door het aanbod’, aldus Van der Wall. ‘Wel zit ik met andere hoofdredacteuren om de tafel om dubbelpublicaties en plagiaat tegen te gaan.’

Hovenkamp: ‘Je kunt bepaalde trends wel proberen tegen te gaan, zoals de neiging om zoveel mogelijk soorten te beschrijven. Als je mensen vertelt dat hun "nieuwe soort" al bestaat, voorkom je dat databanken worden gevuld met zinloze gegevens. Je ziet ook dat botanici bij een soortbeschrijving steeds vaker een conservation assessment leveren: een inschatting van hoe bedreigd een soort is. Dat zou je als vereiste op kunnen nemen, en misschien dat Blumea dat ook gaat doen.’

‘De positie van het vakblad is in de geschiedenis anders dan bij bèta’s en bij medici’, legt Janse uit. ‘De media zijn veelzijdiger: je kan ook bundels of boeken uitbrengen. Je kunt in zoverre sturen dat je mensen oproept om iets te schrijven. Ik zou dat geen machtspositie willen noemen, meer een doorgeefluik.’

Van der Wall en Hovenkamp zien het aanbod van wetenschappers uit niet-Westerse landen toenemen: daar wordt steeds meer gepubliceerd, en steeds meer in het Engels. Ook in het Westen komen er steeds meer wetenschappers bij. Het gevolg is dat er ook meer vakbladen bij komen. ‘In onze systemen neemt het aantal tijdschriften toe’, bevestigt Thed van Leeuwen van het Centrum voor Wetenschaps- en Techniekstudies. Van Leeuwen en zijn collega’s doen onderzoek naar artikelen en tijdschriften en bedrijven daarmee dus een soort meta-wetenschap: onderzoek naar onderzoek. Hij beschrijft het huidige publicatielandschap: ‘De bladen met een hoge impact factor krijgen steeds meer aanbod, en wat wordt afgewezen druipt langzaam de ladder af tot het een plekje vindt.’

Begin dit jaar publiceerde Van Leeuwen over een onderwerp waar alledrie de hoofdredacteuren over klagen. Omdat wetenschappers zo sterk worden afgerekend op hun publicaties, vertonen ze ook een gedrag dat in elke discipline een andere naam lijkt te hebben. De een heeft het over ‘publicons’, LPU’s of ‘publons’, de kleinst publiceerbare deeltjes waar onderzoek uit bestaat. Een ander noemt het salami publishing of mozaïekschrijven, maar het komt allemaal op hetzelfde neer: zoveel mogelijk publicaties proberen te halen uit je onderzoek.

Bijna alle wetenschappers zeggen het in hun vakgebied te zien, maar Van Leeuwen ging er ook daadwerkelijk aan meten. In het European Journal of Social Psychology laat hij zien dat in de sociale psychologie het aantal artikelen dat per jaar verschijnt steeds groter wordt, en die artikelen zelf steeds kleiner. Het aantal kleine publicaties verdrievoudigde het afgelopen decennium.

‘Het is nog maar de vraag of het ook slimmer is. Is het schrijven van een paar top-papers niet verstandiger dan het lossen van een schot hagel? We hebben hier bij het CWTS net iemand aangenomen die dat wil onderzoeken, en of wetenschappers er bewust voor kiezen. Ons eerste onderzoek suggereert in elk geval dat meer publiceren niet altijd beter is.’

Ondanks de mogelijkheden van digitaal publiceren lijkt het wetenschappelijk tijdschrift nog wel even mee te kunnen. Van Leeuwen: ‘Het voordeel van het tijdschrift is de poortwachterfunctie. Op websites als ArXiv, waar iedereen zijn werk kan uploaden, is het anything goes. Als er zoveel op komt te staan dat mensen het niet meer aan kunnen om het ook te controleren, dan heeft dat systeem gefaald.’

Met de wildgroei aan tijdschriften wordt een ander probleem steeds groter: het is onmogelijk om een vakgebied te overzien. Van der Wall: ‘Er zijn 50 landen aangesloten bij de Europese vereniging voor Cardiologie, en elk daarvan heeft zijn eigen nationale tijdschrift.’ Dat is dus nog los van internationale cardiologie-tijdschriften als Heart, en de algemene medische bladen die ook regelmatig over hartonderzoek schrijven. De tijd dat een onderzoeker het vakgebied bijhield door papieren tijdschriften door te bladeren, is bij de meeste vakgebieden al jaren voorbij. In plaats daarvan toetst die onderzoeker nu zoektermen in. Er is meer te vinden dan ooit, maar de kans dat het oog en passant valt op dat onderzoek dat net buiten je vakgebied ligt maar wel reuze belangrijk is, wordt kleiner. Van der Wall: ‘Je krijgt meer gefragmenteerde kennis, in plaatsvan globale.’

Impact factor

De pikorde tussen wetenschappelijke bladen wordt bepaald aan de hand van de zogeheten impact factor. Die wordt berekend door te kijken hoe vaak artikelen in een tijdschrift twee jaar na verschijnen gemiddeld worden geciteerd. Publicaties in het New England Journal of Medicine van 2009 kwamen de twee daaropvolgende jaren gemiddeld 53,3 keer voor in de literatuurlijsten van andere publicates, en dus was de impact factor van dat blad in 2011 een indrukwekkende 53,3.

‘Als mensen het over een tijdschrift hebben, noemen ze meteen de impact factor erbij’, vat cardioloog Ernst van der Wall het belang van dat getal samen. Bij het aanvragen van een subsidie, bij functionerings- en bij sollicitatiegesprekken speelt de impact factor van de bladen waar je in staat een rol. Van der Wall: ‘Er zijn ziekenhuizen die als beleid hebben dat je publicaties alleen in bladen met een score van vijf of hoger moeten staan.’

Helemaal terecht is dat niet: die factor is immers een gemiddelde. Als je stuk in het NEJM nul keer is geciteerd en het artikel ernaast 107 keer, klopt het cijfer vrij aardig. Maar jouw impact op de wetenschap was laag. Dat soort verdelingen komen ook daadwerkelijk voor, aldus bibliometrist Thed van Leeuwen: ‘Slechts een derde van de publicaties in Cell komt aan het citatiegemiddelde van dat tijdschrift, maar iedereen die erin staat klopt zich op de borst vanwege de hoge impact factor.’

Terecht of niet, het getal beïnvloedt ook hoe de bladen eruit zien. Van der Walls Netherlands Heart Journal publiceert heel weinig casusbeschrijvingen, want die worden nauwelijks geciteerd. ‘Stukken met richtlijnen, of zogeheten consensus documents, leveren veel citaties op, dus daar vechten de bladen onderling om. En in januari schrijft iedereen een artikel met de ‘best of’ van het jaar ervoor, want dat is alvast één citatie voor elk van die stukken. Bibliometristen vinden dat misschien verwerpelijk, maar wetenschappers willen ook gewoon dat de bladen waar zij in staan een hoge impact factor hebben.’