Wetenschap
Het gevaar van de straal
Hebben planten en dieren last van onze radio-uitzendingen, wifi en gsm-masten? Het onderzoek daarover is ongestructureerd en de conclusies spreken elkaar tegen. Leidse milieuwetenschappers proberen orde te scheppen: 'De spreiding in de resultaten is nog het opvallendste resultaat van allemaal.'
Bart Braun
donderdag 17 januari 2013
GSM-mast vermomd als boom © Dr. Michel Royon

Straling is al gauw een beetje eng. Je kunt het niet vastpakken, je kunt het niet ruiken, niet horen, en verreweg de meeste straling kun je niet eens zien: het kleine beetje zichtbare straling noemen we ‘licht’. Natuurkundigen delen straling op in twee categorieën: ioniserend en niet-ioniserend. Die eerste heet in de volksmond ook wel radio-activiteit; dat is niet helemaal correct maar daar laten we het vandaag bij omdat het in dit stuk alleen over de tweede soort gaat. Dat de ioniserende straling die bijvoorbeeld vrijkomt bij het ontploffen van een kerncentrale slecht voor je is, weten de meeste mensen wel.

Die niet-ioniserende straling is lastiger. Bij de vraag of dat kwaad kan, doen twee eigenschappen ertoe: de frequentie en de dosis. Bepaalde frequenties zijn schadelijker dan andere: ultraviolet licht is kankerverwekkender dan zichtbaar licht. De dosis hangt af van de bron – de zon produceert meer ultraviolet licht dan een blacklight in de disco – en de afstand tot die bron: over het algemeen hoe dichterbij, hoe meer blootstelling.

Straling met frequenties van tussen de grofweg 300 kilohertz tot 3 gigahertz heet radiostraling. De uitzendingen van de radio worden uitgezonden in dat spectrum, maar ook televisie, gsm, wifi, bluetooth en vele andere draadloze toepassingen. Radiostraling ontstaat van nature bij bijvoorbeeld bliksem, maar de afgelopen honderd jaar komen daar menselijke bronnen bij. Steeds meer, en op steeds meer frequenties.

Dat roept de vraag op of dat kwaad kan, al die straling. Het onderzoek daarnaar richt zich vooral op de gezondheidseffecten bij mensen. De voorzichtige conclusie van de wereldgezondheidsorganisatie WHO is dat als er al een effect is, dat dat dan erg klein moet zijn. Wel adviseert de organisatie mensen om op een afstand van twee meter van zendmasten te blijven, voor de zekerheid.

Maar mensen zijn niet alleen op de wereld. Het zou zomaar kunnen dat andere wezens veel meer last hebben van onze radiogolven dan wijzelf. ‘Bijna niemand focust zich op de ecologie’, constateert Martina Vijver van het Centrum voor Milieuwetenschappen Leiden (UL-CML). ‘Als onderzoekers al eens naar dieren kijken, dan is dat vooral als model voor de mens. Er is echt sprake van een kennisleemte.’

Vandaar dat het CML samen met het RijksInstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek doet naar de milieu-effecten van zendmasten. De eerste stap was het in kaart brengen van het wetenschappelijk onderzoek dat al wél is gedaan. Het literatuuroverzicht verscheen deze maand in Environment International.

Verreweg het meeste onderzoek naar de gevolgen van radiogolven op planten en dieren is uitgevoerd onder laboratoriumomstandigheden. Bij ongeveer tweederde van die studies vonden de onderzoekers daadwerkelijk een effect, en bij een derde dus niet. Dat is al verwarrend, maar het wordt nog erger: zelfs in die studies met een effect, was er maar zelden een duidelijk verband tussen de dosis en dat effect. Zoiets verwacht je wel te zien; in de wetenschap van vergiftigingen (toxicologie) is zo’n relatie standaard. Van een druppel water merk je niks, van een liter water moet je plassen en van tien liter water ga je dood. Op dezelfde manier verwacht je dat een krachtige stralingsbron meer schade aanricht dan een zwakke.

Vijver: ‘We snappen het toxicologisch profiel niet. We weten niet goed naar welke eigenschap van de straling we moeten kijken, om een goede beschrijving van de dosis te geven, en we weten niet naar welke processen we moeten kijken om de gevolgen in kaart te brengen. De dosis, is dat de veldsterkte? Of het aantal modulaties? En zoeken we de gevolgen bij het navigatievermogen, of bij het voortplantingssucces van de dieren? Dit is echt nog een onontgonnen gebied, een ideegang achter de processen en mechanismen is nog niet geformuleerd in de wetenschappelijke gemeenschap.’

Desalniettemin zijn er studies verschenen die effecten vinden op planten en dieren, ook bij de blootstellingen die je normaliter dagelijks in het veld tegen kan komen. Een Spaanse onderzoeker beschreef dat kikkervisjes zich niet goed konden ontwikkelen door de nabijheid van een zendmast, en sommige rattenonderzoekers zagen gedragsveranderingen bij hun proefdieren. Dat zegt allemaal niet zo veel over de gevolgen in de vrije natuur. Iedereen kan in het lab aantonen dat landmijnen gevaarlijk zijn voor grote dieren, maar in het van landmijnen vergeven gebied tussen Noord- en Zuid-Korea zitten allerlei bijzondere beesten: lekker rustig zo, zonder mensen. En als vogels op een of andere nog onbekende wijze last zouden hebben van gsm-masten en daarom vijftig meter verderop broeden, is dat dan erg?

Het mag, kortom, geen verbazing wekken dat ook de schaarse veldstudies naar radiogolven tegenstrijdige conclusies hebben. ‘Ik ben vooral heel voorzichtig geworden’, zegt Vijver. ‘De grote spreiding in de resultaten is eigenlijk nog het opvallendste resultaat van allemaal. Het lijkt wel alsof sommige groepen per definitie iets gaan vinden.’

Mede daarom doen de Leidenaars en de RIVM’ers ook zelf een onderzoek. Een eerste onderzoek, naar verschillende insectensoorten, verschijnt binnenkort. En? ‘Geen significante effecten, wat de stralingssterkte ook is.’ Een onderzoek naar bijen loopt nog.

‘Je gaat toch aan jezelf twijfelen’, aldus Vijver: ‘Andere onderzoekers vonden wel wat. Doe ik dan iets verkeerd qua proefopzet, qua metingen of parameterkeuze? Of is er echt niets aan de hand? Het verklaren van niet-effecten is moeilijker dan het verklaren van wel-effecten.’

‘Onze review laat hooguit zien dat het denkbaar is dat er effecten zijn’, benadrukt Vijver. En stel dat er toch echt iets aan de hand blijkt te zijn? ‘Dan zou je sommige masten ’s nachts op lager vermogen kunnen laten draaien, bijvoorbeeld. Of als blijkt dat alleen bepaalde frequenties schadelijk zijn, die niet meer gebruiken.’

‘Het is allemaal nog niet duidelijk’, verzucht ze, ‘standaardisatie van onderzoeken naar elektromagnetische velden zou op de eerste plek moeten komen nu. ‘Meestal doe ik onderzoek naar landbouwgiffen of metalen, daar gaat het er echt anders aan toe; wetenschappers controleren ook elkaars monsters bijvoorbeeld. In het onderzoek naar straling zit veel semi-wetenschap. Het is ook voor het eerst dat ik bange mensen aan de telefoon kreeg: die hadden gelezen dat ik hieraan werkte, en belden mij op om te vragen hoe het zit. "Daar kan ik toch niet kort een antwoord op geven!", denk ik dan.’