Columns & opinie
Column: Het lijk van Aaron
donderdag 17 januari 2013

Ik begon net aan het hersenloze ritme te wennen waarmee ik de berg afklom, toen er plotseling twee politieagenten op zwarte ezeltjes met suïcidale snelheid langs mij naar beneden galoppeerden, richting mijn bedoeïen-gids Mohammed-met-de-gouden-tand, die onder aan de berg op een houtvuurtje aan het koken was. Onwillekeurig moest ik terugdenken aan de eigenaar van de Jordaanse hamman, waar we de dag daarvoor onder handen werden genomen. Hij was ervan overtuigd dat ons plannetje sowieso onmogelijk was en hoogstwaarschijnlijk ook nog eens illegaal. Te zien aan het tempo waarmee de politie haar ezels de berg afjaagden ging dit ons op zijn minst honderd euro smeergeld kosten.

Vijftien jaar eerder stonden mijn broertje en ik aan de andere kant van de grens, midden in de Israëlische Negev woestijn. We waren op bezoek bij vrienden van mijn ouders, die daar een enorme biologische paprikaplantage hebben. Dezelfde plantage waar Albert Heijn haar paprika’s vandaan haalt.

Paprika’s zijn overigens zeldzaam moeilijk biologisch te groeien omdat insecten ze fantastisch vinden. De enige oplossing is om paprika’s midden in de woestijn te groeien. Daar heb je sowieso geen bestrijdingsmiddelen nodig. Qua energie- en waterverbruik zou ik biologische woestijnpaprika’s van de Albert Heijn dus niet bepaald milieuvriendelijk durven bestempelen, maar wel lekker.

Met een vers geplukte paprika in handen staarden mijn broertje en ik naar een witte glinstering, ver weg op het topje van de hoogste berg aan de Jordaanse kant van de woestijn. Onze vader had ons verteld dat daar Aaron, broer van Mozes, begraven lag.

Wat een geniaal uitzicht moest het lijk van deze Bijbelse figuur hebben! We konden de hele dag onze ogen er niet van af houden. Ooit zouden we het met eigen ogen zien.

Nu, vijftien jaar later, waren we in Jordanië. Een paar dagen eerder hadden mijn broertje en ik een bedoeïen gevonden die prachtige verhalen kon vertellen (‘In Jordanië is het oké om met meerdere vrouwen te trouwen want er worden hier toch te veel meisjes geboren’). Hij wilde ons wel per pick-up truck naar de tombe van Aaron rijden. Pas lang nadat de deal gesloten was, vertelde hij tussen neus en lippen door dat onze hele expeditie eigenlijk verboden was. Maar omdat hij tegenwoordig nauwelijks meer iets aan toerisme verdient - vorig jaar moest hij zelfs zijn geliefde kamelen verkopen - wilde hij het er wel op wagen. De gemiddelde toerist heeft grote moeite Syrië, Jordanië en Irak uit elkaar te houden en mijdt dus maar de hele regio.

Hij had zijn pick-up de nacht van tevoren al in de woestijn verstopt. Vervolgens hadden we met muildieren een omtrekkende beweging gemaakt om een aantal politieposten te ontwijken. Met de truck reden we tot aan het laatste stukje berg. Mijn broertje en ik klommen richting moskee terwijl Mohammed op zoek ging naar brandhout.

De moskee was fantastisch. Op de weg terug klommen er twee mannen slaperig en in pyjama uit een lemen politiehutje vlakbij de moskee. Toen we een halfuur later beneden kwamen zaten Mohammed en de politieagenten al thee te drinken. De politieagenten waren inderdaad hoogst ontstemd over onze actie. Maar politieagent Ali kende Mohammed al jaren en kregen altijd kameelmelk van hem, dus ze zouden ons door de vingers zien. Als ik een foto van hen nam. Voor op Facebook.

Eerlijkheid gebiedt mij overigens om te zeggen dat het illegale gedeelte van onze tocht vooral in het gebruik van een pick-up truck zat. In hoogseizoen kan het weggetje dat niet aan. Te voet de berg beklimmen was geen probleem geweest, maar dat duurt zes uur, en zo fit ben ik - helaas - ook weer niet!

Benjamin Sprecher,

Promovendus bij het Centrum voor Milieuwetenschappen