Columns & opinie
Column: Herpes
woensdag 14 november 2012

Het maakt niet uit of je Engels studeert of doceert. Mensen verwachten een zekere affiniteit met Engeland van je. Niet Amerika: Engeland. En dan specifiek het Engeland van pittoreske kerstmarkten, van kuddes schapen of zacht glooiende, in mist gehulde heuvels, van mannen in tweed met bolhoeden en paraplu's. Het Engeland van mensen die nog nooit naar Engeland zijn geweest.

Wil je dan ook niet je anglofielpasje verliezen, dan moet je je quota wat betreft jaarlijkse bezoekjes aan het perfide Albion wel halen. Vol goede moed trok ik dit weekend met de boot (pardon, met een schip) naar Newcastle. 'Voor de kerstmarkt!' kirde iedereen enthousiast. 'Newcastle is zo mooi deze tijd van het jaar!' Dit wist eenieder niet uit ervaring, maar enkel en alleen omdat ze allen dezelfde reclamespotjes en dezelfde cruisefolders onder ogen hadden gehad. Ik en mijn reisgezelschap wisten beter. We pakten allemaal voor de zekerheid een noodvoorraad alcohol in.

Op de één of andere manier zijn Engels (de taal) en Engeland (de beerput) zo verstrikt geraakt in hun eigen connotaties, dat iedereen het land associeert met niet alleen schattige dorpjes en vriendelijke pseudo-adel, maar er ook nog eens van uitgaat dat iedereen aldaar intelligent is. Engels is immers inmiddels de taal van de internationalisering geworden, en daarmee de taal van het hoger onderwijs, en de taal van de wetenschap. Waar men op de universiteit in de zeventiende eeuw nog gezellig in het Latijn converseerde ('Re vera, Ioannes-Petrus! Potas bene!') kan je er nu niet omheen dat als je mee wil draaien in de wondere wereld der wetenschap, je bepaald niet always je sin kan getten. Als je in Nederland goed Engels spreekt ben je slim. En in Engeland spreekt iedereen Engels. Quod erat demonstrandum.

'Mannen zijn zo charmant in Engeland', had een vriendin voor mijn vertrek verlangend gezucht.

Dit overdacht ik bij mezelf in één van de bars cum nachtclubs (cum jachtveld, cum bingohal) die het schip rijk was. Een jongen met een shirt waarop in enthousiaste hoofdletters stond dat hij onderdeel was van de vrijgezellenpartij ter ere van ene Gaz sprak me aan. Terwijl ons schip rustig naar IJmuiden tufte, fluisterde het heerschap (Brian, aldus zijn shirt) dat de bruidegom (die momenteel half op een bank en half op de grond lag) nog niet getrouwd was, en dus beschikbaar was.

Toen ik zijn aanbod afsloeg, speelde hij zijn troef: de herpes die de bruidegom had gehad was inmiddels genezen, dus daar hoefde ik me ook geen zorgen om te maken. Hij bood me een biertje aan. In een daad van hoogverraad tegenover mijn eigen sekse speelde ik het glas door naar een Engels meisje met Engelse-meisjeshaar (hoog!), een Engelse-meisjesglitterrokje (kort!) en een Engelse-meisjesstuk in haar kraag. Brian was flexibel, en had geen refractaire periode nodig om zijn verhaal wat betreft de bruidegom, zijn nog niet-bestaande boterbriefje, en zijn potentiële gebrek aan herpes over de volgende disponibele dame heen te ejaculeren. Ik wendde me af.

Als je herpes eenmaal hebt, kom je er eigenlijk niet meer vanaf. Je kan net doen alsof het er niet is en pillen slikken om symptomen te bestrijden, of in zalige onwetendheid door het leven gaan. Zo ook met Engels. Het grote merendeel van de Engels-als-moedertaligen aan boord waren Brians en Gazzes in plaats van Hawkings and Darwins. De herpesblaasjes rond the English tongue. En toch, na terugkomst, toen ik werd gevraagd hoe het weer was geweest in Engeland had ik weinig keus.

'Tja', zei ik, en ik dacht aan het lege bierglas met een string erin dat ik op de bar had zien staan. 'Het blijft toch een bijzonder land.'

Anne van de Wijdeven

is literatuurwetenschapper en docent Engels

in opleiding