Columns & opinie
Meneer de Professor: Luie puistenkoppen
woensdag 30 november 2011

De eerste tentamens van het academisch jaar zijn achter de rug. In grote zalen dreven wij de studenten bijeen om hen de standaardantwoorden, die wij hen in college en in oefententamens hebben aangereikt, zo netjes mogelijk te laten reproduceren. Zelfs al zouden ze met een briljant eigen antwoord komen, dan nog zou dat worden fout gerekend: de nakijkdruk op ons docenten is dermate hoog dat we geen zin hebben in fratsen.

Of de tentamens dit jaar goed gemaakt zijn? Goed en slecht zijn in the eye of the beholder, zo weten we sinds het postmodernisme. Wat de één ‘goed’ vindt, vindt de ander misschien ‘slecht’, en omgekeerd. Dus ‘goed gemaakt’ - wat bedoel je eigenlijk?

O, wacht. Je bedoelt misschien: ‘goed beoordeeld’? Ja maar dat is elk jaar hetzelfde. De universiteit stelt vast welk percentage van de studenten het tentamen moet halen. Net als in de Sovjet-Unie, waar elk jaar vastgelegd werd hoeveel de oogst zou bedragen, hoeveel kinderen er geboren zouden worden, hoeveel moordenaars er gepakt en geëxecuteerd moesten worden.... Zo stelt de universiteit ook van tevoren vast hoeveel studenten het tentamen zullen halen. Minimaal 60 procent is doorgaans de norm. Dat betekent dat als studenten massaal vragen onbeantwoord laten, de meest waanzinnige kul zouden invullen en geen enkele blijk van beheersing van de stof ten beste zouden geven - dit geen enkel effect zou hebben op het slagingspercentage.

Dat is nou vooruitgang. Dat is die opmars in de geschiedenis, die verheffing van het volk die we sinds de Franse Revolutie hebben meegemaakt in Europa. Zou het niet precies andersom moeten zijn? Zou de norm niet moeten zijn dat minimaal 60 procent faalt voor het tentamen? Dat is pas echt een manier om het niveau op te krikken. Een ratrace voor al die luie puistenkoppen. Aan het werk, jullie! En de sloomste 60 procent blijft achter en gaat een echt vak leren. Opgeruimd staat netjes.

Hetzelfde geldt overigens voor promovendi. Praktisch elke ‘aio’ die genoeg adem heeft om zijn vijf- tot zesjarige aanstelling vol te houden, zal promoveren. Desnoods op een stripboek, als er maar voetnoten in staan. De hoegenaamd kritische opponentes vormen één grote poppenkast, want iedereen weet dat het wel een feestje moet blijven. Ooms en tantes in de zaal, dat werk. Het doctoraatspapiertje is de gunst die verleend wordt voor het jarenlang overnemen van onderwijsverplichtingen van UD’s en ‘hoogleraren’ die zelf liever tijd vrijmaken voor onderzoek of het zoveelste congres.

In dit schimmige spel van academische belangetjes en egootjes, duwen studenten en promovendi, docenten en professoren elkaar in noodtempo richting afgrond. En die is: dat niemand het verschil meer kent tussen die Academia Lugduno Batava uit 1575 en de Leidse Onderwijsinstellingen.

D.M. Sanders

Prof. D.M. Sanders is gastonderzoeker aan de Universiteit Leiden. Op deze plek doet hij wekelijks verslag van zijn indrukken. Reageren? d.m.sanders@mail.com