Wetenschap
Red de panda! Toch?
Is het erg dat als de neushoorn verdwijnt? En hoeveel leven zit er nou in dat regenwoud? Hoogleraar en filosoof Bas Haring stelt zichzelf een paar lastige vragen. De antwoorden bevallen niet iedereen.
Bas Haring
woensdag 16 november 2011

Mare heeft mij gevraagd om zélf iets te schrijven over mijn nieuwe boek Plastic Panda’s. Dat zou interessanter zijn dan een recensie of een interview. Maar misschien is Mare eigenlijk bang voor boze reacties. Ik heb een boel boze reacties gehad. In Plastic Panda’s vraag ik mij namelijk af wat de waarde en betekenis van ‘soorten’ is. Plant- en diersoorten. Dat is een gevoelig onderwerp. Op de een of andere manier lijkt het vanzelfsprekend dat soorten ertoe doen. Als er iets van waarde is, dan toch zeker plant- en diersoorten?

Toen ik een jaar of zeven was, hing er op mijn kamer een grote poster van het Wereld Natuur Fonds. Het was een soort van wereldkaart met daarop een verzameling dieren die met uitsterven werden bedreigd. Er stond een grote wisent op, ergens in Oost-Europa. En een vingerdiertje – of de aye-aye – dat in Madagaskar leeft. Een vreemd aapachtig beestje, met aan iedere voorpoot één hele lange vinger die zo lang en dun was dat hij ieder moment leek te kunnen breken. De zwarte neushoorn, de Siberische tijger, de bekende reuzenpanda. Ze stonden er allemaal op.

‘Zouden deze dieren echt op het punt staan om uit te sterven?’ mijmerde ik regelmatig terwijl ik de poster bestudeerde. ‘Maar dat zou toch afschuwelijk zijn. Een ramp. Een criminele daad van de mensheid.’ Het leek me dat het uitsterven van de wisent of het vingerdiertje erger was dan het sterven van mijn opa, die met kanker in het ziekenhuis lag toen ik zeven was, al had ik nog nooit wisenten of vingerdiertjes gezien, behalve op die poster in mijn kamer.

Toch heb ik mij, ruim dertig jaar later, de vraag gesteld wat het belang van soorten nu feitelijk is. Ik had daar verschillende redenen voor. In de eerste plaats nieuwsgierigheid: soorten zijn een door mensen bedachte ordening van de natuur; is het belang dat we aan deze ordening hechten terecht?

In de tweede plaats wordt vaak verondersteld dat het verdwijnen van een soort gepaard gaat met lijden, maar dat hoeft helemaal niet zo te zijn. Als een soort, om wat voor reden dan ook, zich niet meer kan voortplanten dan verdwijnt-ie ook.

Ten derde merkte ik dat bij veel mensen het idee bestaat dat de natuur te vergelijken is met een machinerie, zoals een uurwerk. Soorten zouden in deze machinerie de radertjes en tandwielen zijn. Haal één tandwieltje weg en het uurwerk stopt. Zie hier het belang van het behouden van soorten.

Maar de natuur is niet te vergelijken met een uurwerk. Ik vind de vergelijking met een economie veel helderder. In de economie bestaat een veelheid van bedrijven, met allemaal onderlinge verbanden. Geen bedrijf staat op zichzelf en allemaal kopen ze van elkaar en verkopen ze aan elkaar. Maar geen van deze bedrijven is voor de totale economie van cruciaal belang. Sterker nog: als de diversiteit van bedrijven afneemt betekent dat geenszins dat de totale economie ook afgenomen is.

Plastic Panda’s is een zoektocht naar de waarde en betekenis van soorten. De twijfel die ik aan het begin van het boek had, is gebleven. Ik heb er wel een aantal betekenisvolle inzichten bij gekregen: dat er bijzonder weinig natuur is bijvoorbeeld. En dan bedoel ik met natuur al het ‘levende spul’ dat er is. Pak in gedachten al het leven op dat er op aarde is – bossen, vogels, koeien, bacteriën, vissen; pers het water eruit; maak van de overgebleven klomp een soort van laminaat; en leg het laminaat weer terug over de aarde. Dan wordt dat een laagje laminaat van vier millimeter dik. Een heel dun laagje. Een laagje dat tot voorzichtigheid en bescheidenheid maant.

Een ander betekenisvol inzicht is dat je ook kunt denken in termen van ‘functionele diversiteit’. In plaats van soorten te tellen en iedere soort te koesteren kun je ook kijken naar de rol die een soort in een ecosysteem vervult. Zolang de essentiële rollen vervuld blijven worden, ‘draait’ een ecosysteem wel.

Gisteravond, vlak voor het schrijven van dit stuk werd ik ingekopieerd in een conversatie van verontruste, of boze collega’s. ‘Dus als ik het goed begrijp zegt die Haring dat we wél de totale natuur in de gaten moeten houden, in termen van bijvoorbeeld omvang, maar dat we niet zo de nadruk moeten leggen op soorten? Maar iedereen weet toch dat die twee met elkaar verbonden zijn? Het is toch geen toeval dat het regenwoud de meeste soorten huisvest én de natuur is met de meeste biomassa – de meeste natuur per vierkante meter?’

Wat iedereen zogenaamd weet, dacht ik ook te weten: het regenwoud is de meest diverse en de meest wegende natuur op aarde – in letterlijke zin. Alleen is het niet waar. Tropisch regenwoud is een boel bos, maar er zijn andere bossen, met veel minder soorten, waar per vierkante meter veel meer groen groeit. In Noord-Amerika bijvoorbeeld en in Australië. Ik wist dat niet voor het schrijven van mijn boek. Ik had een lichtelijk naïef, paradijselijk idee van tropisch regenwoud: veel soorten betekent ‘betere’ natuur – wat we in deze context ook met ‘beter’ mogen bedoelen. Maar causale verbanden zoals ‘als meer soorten, dan meer natuur’ of ‘als meer soorten, dan stabielere natuur’ blijken helemaal niet zo evident te zijn. Een regenwoud is heus een boel bos en herbergt ook een boel soorten, maar het niet een boel bos omdat er zoveel soorten zijn.

Dat weet ik sinds ik me verdiept heb in ecologie en biologie – zo goed en kwaad als dat kan. Ik ben naar het regenwoud geweest, heb met biologen gesproken en ik heb een stapel wetenschappelijke literatuur over biodiversiteit doorgeworsteld. Er zijn filosofen die veel meer weten over de ‘filosofie van de biologie’ dan ik, die filosofische discussies tot in details kunnen reproduceren en die precies weten welke filosoof wat zei over de natuur. Van zulke filosofen heb ik afgelopen dagen regelmatig gehoord dat je je als filosoof moet beperken tot je eigen vakgebied. Zij zien biologie als een vakgebied ‘van anderen’: van biologen. Ik zit anders in elkaar. Ik vind het juist interessant om me in het technische vakgebied te verdiepen. En juist die verdieping heeft mijn zoektocht naar de waarde en betekenis van soorten zo interessant gemaakt – in ieder geval voor mijzelf.

Stel je voor dat ik een boek geschreven had waarin ik de geldigheid van het periodiek systeem der elementen had bevraagd. Dan was ik niet overstelpt geweest met boze reacties. Dan zou men simpelweg hebben gereageerd met: ‘Die Haring heeft het fout: dat periodiek systeem klopt als een bus’ en men was weer verder gegaan met de orde van de dag. Nu niet. Nu reageert men emotioneel en verontwaardigd. Dat voelt in eerste instantie onplezierig: ik heb niets meer willen doen dan het met een nieuwsgierige blik onderzoeken van een vraag. Maar in tweede instantie sterkt de emotionele reactie me. Ik heb blijkbaar een vraag gesteld die lastig rationeel te beantwoorden is. Dat is ook een belangrijk inzicht.

Ten slotte wil ik niet beweren dat we de natuur maar over de kling moeten jagen. Integendeel. We moeten zorgvuldig en met verstand van zaken de natuur op de wereld vormgeven. Maar we laten ons, denk ik, teveel leiden door het begrip ‘soorten’.

Bas Haring is hoogleraar Publiek begrip van wetenschap en ‘volksfilosoof’, aldus zijn website. Onlangs verscheen zijn boek Plastic panda’s. Eerder schreef hij ondermeer Kaas en de evolutietheorie en Voor een echt succesvol leven.

Bas Haring, Plastic panda’s, Nijgh en Van Ditmar, 240 pgs., € 19,90