Achtergrond
Een onzalig monsterverbond
D.M. Sanders
woensdag 19 oktober 2011

Je hoort weleens iemand zeggen dat het niveau van het onderwijs achteruit is gegaan. Maar om de werkelijkheid van vandaag te beschrijven schiet een woord als ‘achteruitgang’ op elk front tekort. Evenmin als we zouden spreken van de achteruitgang van Theo van Gogh op het trottoir in Amsterdam-Oost.

Ik ondervond het aan den lijve toen ik laatst een gastcollege gaf op de faculteit der Sociale Wetenschappen. Aan de voorafgaande correspondentie met studenten had ik al gemerkt dat zij het met de beleefdheid en spelling niet heel nauw namen. Maar toen ik weken later hun papers onder ogen kreeg, kwam één begrip in mij op: ‘woestenij’. Onwillekeurig dwaalden mijn gedachten af naar de zonsondergang over het Capitool; naar Edward Gibbon en de laatste Romeinen; naar de eeuwen van ‘duisternis’ die het avondland daarna omgaven.

Daar stond ik: nauwelijks 37 jaar, cum laude PhD, gepokt en gemazeld in de wetenschap – van Yale tot Shanghai, van Cambridge UK tot Cambridge USA – vol verwachting van Leidse grandeur, uit te leggen aan schapenkoppen en bakvissen dat je ‘hij heeft geloofd’ zónder en ‘hij gelooft’ mét een ‘t’ schrijft. De cursus, oorspronkelijk gericht op de cultureel-antropologische ontworteling van de moderne mens, bleef zo steken bij tweede klas middelbare school. Ik zag ze verdwaasd de blik afwenden richting tablet-pc (waar de spellingscorrector ‘gelooft’ en ‘geloofd’ alle twee goedkeurde).

Toen ik ‘s avonds mijn viola d’amore ter hand nam, spookte het nog lang door mijn hoofd: waar kwam dit stuitend gebrek aan taalbeheersing toch vandaan? Waarom ontbrak het mijn studenten aan de meest elementaire kennis?

Het antwoord liet niet lang op zich wachten. Eén van de tientallen reacties op mijn vorige stukje – over diversiteit en broccoli – was van een hoge omes in het universitair bestuur. Hij beklaagde zich over mijn ‘elitaire’ columns, en hekelde mijn opvatting dat de academie voor ‘excellentie’ moet gaan.

Toen begon het te dagen. Het is dit soort bestuurders geweest, met dit soort opvattingen, dat de poort wagenwijd heeft opengezet en alle eisen aan student of vooropleiding overboord heeft gegooid. Geef ze eens ongelijk: meer studenten betekent meer te managen; en meer te managen betekent meer salaris en: auto met chauffeur.

Dan is het inderdaad niet zo raar dat wij studenten hebben die geen enkele wetenschappelijke interesse hebben, die e-mails aanheffen met ‘Hai meneer’ en ‘Yo chef!’ en nadat ze verveeld hebben gevraagd wat ze nou moeten weten voor het tentamen (zodat ze de rest van het boek kunnen overslaan), hun mailtjes afsluiten met ‘groetjes’ of ‘doei!’ Megalomane bestuurders en een onmetelijke massa studenten vormen een onzalig monsterverbond waarvan de wetenschap het onvermijdelijke slachtoffer is.