Achtergrond
Denk aan het Hazes-criterium
Liederen op afstudeerborrels variëren van tenenkrommend tot hilarisch. Een zelfhulpgids biedt uitkomst. ‘Joke is gestopt met roken en ze kan ook lekker koken? Dat is nietszeggend geneuzel!’
Dirk-Jan Zom
woensdag 12 oktober 2011
© Taco van der Eb

Door Dirk-Jan Zom Het wordt stil in de zaal terwijl het bestuur de bar op klimt. Natuurlijk hebben ook zij iets voor hun pas afgestudeerde bestuurgenootje voorbereid. Maar als ze hun derde lied inzetten, raken mensen ongeduldig, achterin begint iedereen weer te praten. Ook de jaarclub heeft vanavond al een lied gezongen. Niet al te zuiver ook. Hmm, waren zijn huisgenoten ook niet in grote getale aanwezig vanavond?

Het lied: traditie op menig afstudeerborrel. Soms uitermate vermakelijk, maar meestal kunnen de zangers wel wat advies gebruiken. En dat is er nu in de vorm van de zelfhulpgids We moeten nog een lied, die universitair docent journalistiek en nieuwe media Willem Koetsenruijter schreef samen met tekstschrijver Rinke Berkenbosch en romanschrijver Pauline Slot.

Hun missie: een einde maken aan de grootste missers. ‘We komen alle drie regelmatig op feestjes en maken zelf ook muziek’, zegt Koetsenruijter. ‘Maar je ziet dat ook andere mensen liedjes maken en daar is toch wel heel veel leed bij. Mensen steken er zoveel tijd in maar toch wordt het waardeloos. Zo ontstond het idee dat je met een paar simpele handreikingen het niveau flink omhoog kunt krijgen. Niet iedereen hoeft te kunnen schrijven als een cabaretier, maar als je het nu net even anders had gedaan, dan was het een succes geweest.’

Van buitenlandse kennissen begrepen de auteurs dat het zelfgeschreven lied een typisch Nederlandse traditie is. ‘Een Belgische collega zei me: “We vinden het altijd een beetje gênant als Hollanders dat gaan doen.” Maar het is een mooie traditie, het moet beslist in stand gehouden worden. En met een paar simpele tips kan het al zoveel beter.’

Te beginnen met de verstaanbaarheid. ‘Je zit toch een avond of twee te zwoegen op zo’n tekst. Vervolgens ga je het zingen, met twintig man. Met ongeoefende zangers wordt het dan gewoon onverstaanbaar. Dat lukt professionele koren al bijna niet. Maar er zijn trucjes om dat op te lossen. Deel de tekst op, zing om beurten en stop die jongen die niet kan zingen in het achtergrondkoortje.’

Of de inhoud, vaak een probleem, aldus Koetsenruijter. ‘Joke is gestopt met roken en ze kan ook lekker koken.’ Waar gaat dat nou over? Het heeft kop noch staart, het is nietszeggend geneuzel. Je moet een goed verhaal bedenken, een geinige twist. Dat is lastig, creatief werk.’

Grappig moet dus, maar je moet wel uitkijken dat het voor de toegezongen persoon ook leuk blijft. Hiervoor introduceren ze het Hazes-criterium: als André Hazes erover zong of er persoonlijk mee worstelde, dan is het ongeschikt. Dus geen ziektes, exen, geheimen.

‘Als iemand lang over zijn studie heeft gedaan, kun je daar een lied over maken. Maar als diegene serieus dreigde te stranden en bij een psycholoog liep, dan is dat niet leuk. Wij vinden het een goede controle om te kijken of het een light-versie is van een probleem of dat iemand er echt erg aan toe is.’

Maar ligt dat bij afstudeerborrels niet net wat anders dan bij een bruiloft? ‘Op een afstudeerborrel liggen de grenzen wel iets ruimer, omdat het binnen een peer group gebeurt. Je kunt je iets meer permitteren. Het is ook iets meer bedoeld om iemand te kakken te zetten. Maar er zijn natuurlijk wel grenzen.’

Een voorbeeld: een afstudeerlied voor een meisje dat Evelien heette en een ferme boezem had. ‘Het refrein was: “Evelien, Evelien, laat je tieten nog eens zien.”

Die vrouw had gewoon veel te grote borsten. Dat is niet leuk om daarover dan te zingen. Gewichtsproblemen zijn een taboe, ook in dit soort settings.’

Welk lied kies je? ‘Zoek een lied dat bij een bepaalde sfeer past en kijk vervolgens goed naar de originele tekst. Zo’n uitgangslied helpt je vaak met het rijmschema, maar ook met de loop van het verhaal. Jat met verstand en maak gebruik van de creatieve vondsten van het lied. Het werkt ook vaak grappig om dicht bij de oorspronkelijke tekst te blijven. Neem Een eigen huis van René Froger en maak daarvan: “Een eigen muis, een plek aan een bureau.” Dat werkt grappig.’

Sommige nummers zijn moeilijk te zingen, anderen hebben een te vaak terugkerend stuk tekst, zoals Daar bij de Waterkant. Het boek geeft de best bruikbare liederen, onder andere Het is een nacht van Guus Meeuwis of Testament van Boudewijn de Groot.

Te moeilijk: Mexico van de Zangeres zonder naam of Vriendschap van Het Goede Doel.

Als je alles geschreven hebt: ga dan oefenen, zegt Koetsenruijter: ‘Sommigen vertellen met een soort van trots dat ze weinig tijd hebben gehad om te oefenen. Ga dan ook niet tijd vragen van al die mensen op dat feest die moeten stoppen met bier drinken. Dat is eigenlijk bij de beesten af. Je moet er gewoon tijd in steken.’

Do’s

* Bedenk een thema of punchline, een grappig zinnetje dat constant terugkomt. Voordelen: het dwingt tot samenhang en is vermakelijk voor de luisteraars. Ook zingt het publiek eerder mee.

* Gebruik een rijmwoordenboek. Zo kom je vaak op woorden die je anders niet bedacht had.

* Kies een bekende melodie. Probeer het uit om geschiktheid te testen.

* Deel niet op het laatste moment blaadjes uit. Maar Oefen het met z’n allen.

Don’ts

* Niet van papier zingen. ‘Het blad is de Bermuda-driehoek van het lied, waarin de zanger verdwijnt’, aldus Koetsenruijter. Je raakt het contact met de zaal kwijt. Ook uitdelen raadt hij af, dan geef je de clou weg.

* Geen microfoon gebruiken.

 Zing niet langer dan drie minuten. Het is moeilijk om de aandacht van de zaal langer vast te houden.

* Vermijd pijnlijke onderwerpen. Wat precies pijnlijk is, dat is natuurlijk stof voor discussie.

Willem Koetsenruijter, Pauline Slot,

Rinke Berkenbosch, We moeten nog een lied.

De Arbeiderspers. 160 pagina’s, € 15,-